Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Besluit van 9 januari 2001 tot wijziging van het Waterleidingbesluit in verband met de richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 18 september 2000, nr. MJZ2000111549,Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op richtlijn nr. 98/83/EG van de Raad van de Europese Unie van
3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptiebestemd water (PbEG L 330);
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 4, tweede en derde lid, 15a, tweede
en derde lid, 15c, 15d en 15e van de Waterleidingwet;
Gelet op artikel 17 van de Wet op de openluchtrecreatie;De Raad van State gehoord (advies van 5 december 2000, nr.
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 januari 2001, nr. MJZ2001000329, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
ARTIKEL I
Het Waterleidingbesluit1 wordt gewijzigd als volgt:
Het opschrift van hoofdstuk I komt te luiden: Algemene bepalingen. Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
a. de eigenaar: de eigenaar van een waterleidingbedrijf en, met
uitzondering van hoofdstuk IV en voor zover niet anders aangegeven, deeigenaar van een collectieve watervoorziening;
b. huishoudwater: leidingwater dat uitsluitend bestemd is voor
toiletspoeling, gebruik in wasmachine of het besproeien van de tuin;
c. huishoudwatervoorziening: een voorziening voor de winning of
behandeling van water dat met behulp van een leiding of distributienet alshuishoudwater aan derden ter beschikking wordt gesteld;
d. ISO 17025: NEN-EN-ISO/IEC 17025:2000, algemene eisen voor de
competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria, uitgegeven doorhet Nederlandse Normalisatie Instituut;
e. de toezichthouder: de inspecteur dan wel, voor zover het betreft het
toezicht op een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet,de op grond van de artikelen 15b, onderscheidenlijk 15f, van de Waterlei-dingwet aangewezen ambtenaar;
f. warm tapwater: verwarmd leidingwater;g. de wet: de Waterleidingwet.
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2
Hoofdstuk II, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, 4b tot en
met 8, van de wet, hoofdstuk IIA, met uitzondering van de artikelen 15a,eerste en tweede lid, juncto 15b, van de wet, hoofdstuk IIB, met uitzon-dering van artikel 15e, tweede lid, alsmede de hoofdstukken III en IV vande wet, zijn niet van toepassing op huishoudwater, indien de kwaliteit vandit huishoudwater niet van invloed is op de gezondheid van de betrokkenverbruikers.
Artikel 4 wordt vervangen door de volgende artikelen:
Artikel 4
1. Leidingwater dat de eigenaar aan derden ter beschikking stelt, bevat
geen micro-organismen, parasieten of stoffen in aantallen per volume-eenheid of concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheidkunnen hebben.
2. Leidingwater voldoet op het punt waar het binnen een gebouw of
perceel aan de tappunten ter beschikking komt, aan de tabellen I, II en III,opgenomen in bijlage A.
3. Indien leidingwater niet voldoet aan het eerste lid of aan de in het
tweede lid genoemde tabellen I en II is de eigenaar verplicht:
a. terstond onderzoek te doen naar de oorzaak en de mogelijke nadelige
gevolgen daarvan voor de volksgezondheid,
b. zo spoedig mogelijk herstelmaatregelen in het belang van de
volksgezondheid te nemen waardoor het leidingwater voldoet aan heteerste lid en de genoemde tabellen I en II en
c. terstond de toezichthouder te informeren over het niet voldoen aan
het eerste lid of aan de in het tweede lid genoemde tabellen I en II en overde wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde onder a en b.
4. Indien een ander dan de eigenaar constateert dat leidingwater niet
voldoet aan het eerste lid of aan de in het tweede lid genoemde tabellen Ien II, brengt hij de eigenaar terstond op de hoogte.
5. In gevallen als bedoeld in het derde lid informeert de eigenaar
terstond de verbruikers over de normoverschrijding en adviseert hij hen
omtrent de maatregelen die zij kunnen nemen om nadelige gevolgen voorde gezondheid te voorkomen.
6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de eigenaar van
Artikel 4a
1. Artikel 4, derde tot en met vijfde lid, is niet van toepassing op de
eigenaar, voor zover leidingwater dat aan de tappunten ter beschikkingkomt niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, of aan de tabellen I en II,opgenomen in bijlage A, en de oorzaak daarvan is gelegen in een op zijnleidingnet aangesloten woninginstallatie, collectief leidingnet of collec-tieve watervoorziening.
2. In het in het eerste lid bedoelde geval neemt de eigenaar de in het
belang van de volksgezondheid noodzakelijke en passende maatregelen,voor zover deze in zijn vermogen liggen.
3. Tot de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, behoren in elk geval:a. het terstond informeren van de toezichthouder en van de eigenaar
van de op zijn leidingnet aangesloten woninginstallatie, collectiefleidingnet of collectieve watervoorziening, over de normoverschrijding ende mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid alsmede hetadviseren van deze eigenaars omtrent herstelmaatregelen die zij kunnennemen;
b. het informeren en adviseren van de verbruikers omtrent aanvullende
herstelmaatregelen die zij kunnen nemen. Tot de bedoelde maatregelen kan behoren het toepassen van behandelings-technieken. Artikel 4b
1. Indien niet wordt voldaan aan tabel III, opgenomen in bijlage A,
informeert de eigenaar terstond de toezichthouder, verricht hij terstondonderzoek naar de oorzaak en de mogelijke nadelige gevolgen voor devolksgezondheid en neemt hij de in het belang van de volksgezondheidnoodzakelijke en passende maatregelen.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid informeert de eigenaar de
verbruikers over de normoverschrijding en adviseert hij hen omtrent demaatregelen die zij kunnen nemen om nadelige gevolgen voor degezondheid te voorkomen, tenzij de toezichthouder van oordeel is dat denormoverschrijding geen nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid enhet welzijn van de verbruikers en voor aan de verbruikers toebehorendegoederen.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de eigenaar
Artikel 4c
1. Indien niet wordt voldaan aan tabel II, opgenomen in bijlage A, kan
Onze Minister, indien het belang van de volksgezondheid zich daartegenniet verzet en de watervoorziening in het desbetreffende gebied redelij-kerwijs niet op een andere wijze kan worden voortgezet, op verzoek vande eigenaar ontheffing verlenen van waarden uit tabel II.
2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan onder beperkingen
worden verleend en aan een ontheffing kunnen voorschriften wordenverbonden. De beperkingen en voorschriften worden gesteld in het belangvan de volksgezondheid. In het belang van de volksgezondheid kan deontheffing worden ingetrokken en kunnen de aan de ontheffingverbonden voorschriften worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
3. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor een zo
kort mogelijke periode van ten hoogste drie jaar.
4. De houder van de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze
Minister terstond op de hoogte van omstandigheden die er redelijkerwijstoe kunnen leiden dat aan het eind van de periode, bedoeld in het derdelid, niet wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde tabel II.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kan Onze Minister op verzoek
van de houder van de ontheffing besluiten tot verlenging van de periodewaarvoor de ontheffing geldt. Het eerste tot en met vierde lid zijn vanovereenkomstige toepassing. Nadien is in uitzonderlijke gevallen nogeenmaal op overeenkomstige wijze verlenging mogelijk.
6. Een besluit tot verlening van een ontheffing als bedoeld in het eerste
lid of tot verlenging van de periode waarvoor de ontheffing geldt alsbedoeld in het vijfde lid omvat in ieder geval de volgende gegevens:
a. de redenen voor de ontheffing;b. de parameter waarop de ontheffing betrekking heeft, de resultaten
van eerdere metingen in verband met deze parameter en de maximaaltoegestane waarde ingevolge de ontheffing;
c. het geografisch gebied, de hoeveelheid geleverd water per dag, het
aantal verbruikers en de betrokken bevolkingsgroep alsmede de eventuelegevolgen van de ontheffing voor de levensmiddelenindustrie;
d. een adequaat meetschema, met verhoogde meetfrequentie indien
e. een samenvatting van het plan voor de noodzakelijke herstel-
maatregelen, waaronder een tijdschema, een kostenraming en voorzie-ningen voor onderzoek en evaluatie;
f. de periode waarvoor de ontheffing geldt. Artikel 4d
1. In afwijking van artikel 4c kan de toezichthouder op verzoek van de
eigenaar ontheffing verlenen van waarden uit tabel II, opgenomen inbijlage A, voor zover:
a. overschrijding van een waarde uit tabel II naar zijn oordeel geen
nadelige gevolgen voor de volksgezondheid heeft,
b. de overschrijding binnen 30 dagen door het nemen van herstel-
c. de onder a bedoelde waarde door de eigenaar in de voorafgaande
twaalf maanden niet gedurende meer dan 30 dagen is overschreden.
2. Bij zijn besluit stelt de toezichthouder de maximaal toegestane
waarde en duur van de overschrijding van de waarde uit tabel II vast.
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst. 2. In onderdeel 5°, wordt «drinkwater» vervangen door: leidingwater. 3. Na onderdeel 2° wordt, onder vernummering van de onderdelen 3°
tot en met 5° tot de onderdelen 4° tot en met 6°, een onderdeel ingevoegd,luidende:
3°. het leidingnet van een collectieve watervoorziening, voor zover dat
geen deel uitmaakt van een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid,onder c, van de Woningwet, voldoet aan NEN 1006, genoemd in artikel 4van de Regeling Bouwbesluit aansluitvoorwaarden;
4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:2. Het eerste lid, onder 2°, geldt niet voor de eigenaar van een
3. Het eerste lid, aanhef en onder 3°, is van overeenkomstige
toepassing op de eigenaar van een collectief leidingnet, voor zover datgeen deel uitmaakt van een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid,onder c, van de Woningwet. Artikel 6
1. De eigenaar of de eigenaar van een collectief leidingnet stelt voor
1 januari 2002 dan wel voorafgaand aan het tijdstip van ingebruiknemingvan een waterleidingbedrijf, collectieve watervoorziening of collectiefleidingnet een meetprogramma op overeenkomstig de in bijlage Bopgenomen tabellen I en II.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar van een collectief
leidingnet of van een collectieve watervoorziening voor warm tapwater,uitsluitend voor zover daarmee, berekend over een kalenderjaar, per daggemiddeld minder dan 100 m3 drinkwater, onderscheidenlijk minder dan30 m3 warm tapwater, wordt gedistribueerd.
3. De eigenaar van een waterleidingbedrijf legt voorafgaand aan de in
het eerste lid bedoelde tijdstippen het meetprogramma ter goedkeuringvoor aan de toezichthouder in de door deze aangegeven vorm.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de eigenaar van
een collectieve watervoorziening voor zover deze voor de winning ofbehandeling van water, dat als leidingwater aan derden ter beschikkingwordt gesteld, gebruik maakt van grondwater, oppervlaktewater, zeewaterof een overeenkomstige grondstof of halffabrikaat.
5. De eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onderzoekt het water in de
frequentie en op de plaatsen zoals aangegeven in het meetprogramma,bedoeld in het eerste lid. Indien en zo lang als geen gevolg is gegeven aaneen op grond van het eerste lid bestaande verplichting tot het opstellenvan een meetprogramma, verricht de eigenaar metingen overeenkomstigde in bijlage B opgenomen tabellen I en II, tenzij de toezichthouder andersbepaalt.
6. Voor micro-organismen, parasieten of stoffen die niet zijn genoemd
in de in bijlage A opgenomen tabellen I, II en III, verricht de eigenaar of deeigenaar van een collectief leidingnet metingen indien er redenen zijn omaan te nemen dat deze aanwezig zijn in aantallen per volume-eenheid ofconcentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnenhebben.
7. De toezichthouder kan bepalen dat door hem aangegeven
parameters, genoemd in tabel I van bijlage B, frequenter wordenonderzocht dan in tabel II van bijlage B is aangegeven. Tevens kan hijbepalen dat andere dan de in tabel I van bijlage B genoemde, door hemaangegeven parameters, onderzocht worden in een door hem aange-geven frequentie, indien dat naar zijn oordeel van belang is voor hetverkrijgen van voldoende inzicht in de kwaliteit van het water.
8. De toezichthouder kan toestaan dat de meetfrequentie van
parameters die in tabel I van bijlage B zijn aangemerkt als «bewaking»wordt verlaagd, indien:
a. de waarden van de resultaten van de in een periode van tenminste
twee opeenvolgende jaren genomen monsters constant zijn of significantbeter dan de in bijlage A genoemde waarden en
b. het aannemelijk is dat er geen factor aanwezig is waardoor de
kwaliteit van het water kan verslechteren. Bij verlaging van de frequentie bedraagt het aantal te nemen monsters tenminste de helft van de in tabel II van bijlage B genoemde aantallen.
9. De toezichthouder kan toestaan dat de meetfrequentie van
parameters die in tabel I van bijlage B zijn aangemerkt als «audit» wordtverlaagd, indien wordt vastgesteld dat de desbetreffende parameter nietin het leidingwater voorkomt in aantallen per volume-eenheid ofconcentraties die kunnen leiden tot het risico dat de in bijlage Agenoemde waarden worden overschreden.
10. De eigenaar van een waterleidingbedrijf die drinkwater van een
ander betrekt teneinde dit zonder behandeling aan derden ter beschikkingte stellen, onderzoekt dit ter plaatse waar hij dit water betrekt overeen-komstig de tabellen I en II, opgenomen in bijlage B. Indien in dit gevaldrinkwater wordt betrokken van een ander waterleidingbedrijf kan deinspecteur toestaan dat bedoeld onderzoek op andere, door hem aan tegeven wijze wordt uitgevoerd.
11. In alle overige gevallen dan bedoeld in het tiende lid, worden de
monsters aan de tappunten genomen, met uitzondering van de monsterswaarvan in de kolom «monsterplaats» in tabel I van bijlage B is aange-geven voor welke parameters de monsters of een deel daarvan ter plaatsevan de inname van het gebruikte grondwater of oppervlaktewater dan welna behandeling mogen worden genomen.
12. De monstername geschiedt op een zodanig tijdstip en op zodanige
wijze, dat de uitkomsten van het onderzoek representatief zijn voor dehoedanigheid van het desbetreffende water.
13. Een monster dat niet ter plaatse wordt geanalyseerd wordt zodanig
bewaard dat daardoor de uitkomsten van het onderzoek niet in beteke-nende mate worden beïnvloed.
Na artikel 6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 6a
1. De eigenaar, die gebruik maakt van grondwater, oppervlaktewater, of
een daaruit vervaardigd halffabrikaat ten behoeve van de bereiding vanleidingwater, neemt bij het opstellen van het meetprogramma, bedoeld inartikel 6, eerste lid, tevens tabel III van bijlage B in acht.
2. De eigenaar die gebruik maakt van oppervlaktewater ten behoeve
a. verricht het onderzoek of neemt de monsters daarvoor op een plaats
die representatief is voor de waterkwaliteit op het punt waar het opper-vlaktewater vóór de zuiveringsbehandeling wordt onttrokken en
b. kiest met betrekking tot de parameters temperatuur, zuurgraad en
zuurstof-opgelost, een zodanig tijdstip dat de uitkomsten van hetonderzoek representatief zijn voor het etmaalgemiddelde over de dagwaarop het onderzoek plaatsvindt. Indien en zo lang als geen gevolg is gegeven aan een op grond van artikel6, eerste lid, bestaande verplichting tot het opstellen van eenmeetprogramma, verricht de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, metingenovereenkomstig de in bijlage B opgenomen tabel III, tenzij de toezicht-houder anders bepaalt.
3. De toezichthouder kan bepalen dat:a. door hem aangegeven parameters, genoemd in tabel III van bijlage
B, frequenter worden onderzocht dan aldaar is aangegeven;
b. door hem aangegeven parameters van groep II, genoemd in tabel III
van bijlage B, minder frequent worden onderzocht dan aldaar is aange-geven;
c. andere dan in tabel III van bijlage B genoemde, door hem aange-
geven parameters, onderzocht worden indien dat naar zijn oordeel vanbelang is voor het verkrijgen van voldoende inzicht in de kwaliteit van hetwater. Artikel 6b
1. De eigenaar houdt de in artikelen 6 en 6a bedoelde gegevens
2. Binnen drie maanden na afloop van elk kalenderjaar verstrekt de
eigenaar of de eigenaar van een collectief leidingnet voor zover daarmeegemiddeld meer dan 1000 m3 leidingwater per dag of aan gemiddeldmeer dan 5000 personen per dag leidingwater wordt geleverd, aan detoezichthouder een representatieve samenvatting van de gegevens,bedoeld in het eerste lid, in de door de toezichthouder aangegeven vorm. Artikel 7
1. Bij het uitvoeren van onderzoek als bedoeld in de artikelen 6 en 6a
worden de specificaties, genoemd in bijlage C, in acht genomen. Voor dein tabel I van bijlage C genoemde parameters worden de daar genoemdeanalysemethoden toegepast.
2. In afwijking van het eerste lid, tweede zin, kan de inspecteur op
verzoek van degene die de analyses uitvoert toestaan dat van alternatieveanalysemethoden gebruik wordt gemaakt, indien deze naar zijn oordeeltenminste even betrouwbaar zijn als de analysemethoden, bedoeld in heteerste lid. Bij zijn verzoek verstrekt de aanvrager alle voor de beoordelingvan de alternatieve analysemethode relevante gegevens in de door deinspecteur aangegeven vorm. De inspecteur meldt de toepassing van dealternatieve analysemethode aan Onze Minister.
3. Voor de in tabel II van bijlage C genoemde parameters worden bij de
analyse de daar vermelde prestatiekenmerken in acht genomen. Artikel 10
1. Het nemen en analyseren van monsters ter uitvoering van dit besluit
geschiedt door laboratoria die een kwaliteitsborgingssysteem hanterendat gebaseerd is op ISO 17025 of een gelijkwaardige norm en diedaarvoor overeenkomstig deze norm geaccrediteerd zijn.
2. Een gelijkwaardige norm als bedoeld in het eerste lid wordt
uitsluitend toegepast na daartoe verkregen toestemming van deinspecteur. Bij de aanvraag worden alle voor de beoordeling van degelijkwaardigheid van de bedoelde norm relevante gegevens in de doorde inspecteur aangegeven vorm aan hem overgelegd.
3. Het nemen en analyseren van monsters als bedoeld in de artikelen 6
en 6a ten behoeve van waterleidingbedrijven geschiedt door laboratoriaals bedoeld in het eerste lid die daartoe zijn aangewezen door OnzeMinister.
Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor de eigenaar van een
collectieve watervoorziening of van een collectief leidingnet. Artikel 14
Onverminderd de voorgaande artikelen draagt degene, aan wie
middellijk of onmiddellijk op het leidingnet van een waterleidingbedrijf,van een collectieve watervoorziening of van een collectief leidingnetaangesloten leidingen en toestellen behoren, zorg dat deze redelijkerwijsgeen gevaar voor verontreiniging van dat leidingnet en van het doormiddel van deze leidingen en toestellen aan derden ter beschikkinggestelde leidingwater kunnen opleveren. Artikel 15
1. De eigenaar van een waterleidingbedrijf controleert de middellijk of
onmiddellijk op het leidingnet van zijn bedrijf aangesloten woning-installaties, collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten opgevaar voor verontreiniging van het leidingnet van zijn bedrijf.
2. De eigenaar van een waterleidingbedrijf controleert tevens de
middellijk of onmiddellijk op het leidingnet van zijn bedrijf aangeslotencollectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten op gevaarvoor verontreiniging van het aan derden ter beschikking gesteldeleidingwater.
3. Indien bij een controle als bedoeld in het tweede lid blijkt dat niet
wordt voldaan aan artikel 4, eerste of tweede lid, of dat daarvoor gevaarbestaat, informeert de eigenaar van het waterleidingbedrijf terstond detoezichthouder en de desbetreffende eigenaar van de op zijn leidingnetaangesloten collectieve watervoorziening of collectief leidingnet.
4. Degene, aan wie de in het eerste en tweede lid bedoelde collectieve
watervoorzieningen en collectieve leidingnetten toebehoren, is verplichtmedewerking te verlenen aan de controle, bedoeld in het eerste entweede lid.
In het opschrift van Hoofdstuk IIIA wordt «drinkwater» vervangen door:
In artikel 17a, eerste lid, wordt «drinkwater» vervangen door: leiding-
In artikel 17b wordt «drinkwater» telkens vervangen door: leidingwater.
In artikel 17c, eerste en tweede lid, wordt «drinkwater» vervangen door:
In artikel 17e, eerste lid, onder a, wordt «drinkwater» vervangen door:
Na Hoofdstuk IIIA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IIIB. REGELS MET BETREKKING TOT MATERIALEN EN CHEMICALIËN Artikel 17g
1. Onverminderd de hoofdstukken II, III en IIIA, draagt de eigenaar er
zorg voor dat de materialen en chemicaliën, die gebruikt worden bij dewinning, de bereiding, de behandeling, de opslag, het transport of dedistributie van leidingwater en de wijze waarop deze worden toegepast, erniet toe leiden dat deze materialen en chemicaliën:
a. in een hogere concentratie in het leidingwater achterblijven dan voor
het gebruik van die materialen of chemicaliën noodzakelijk is, en
b. nadelige gevolgen hebben voor de volksgezondheid. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de eigenaar van
een collectief leidingnet en de in dat leidingnet toe te passen materialen.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover bij de
distributie van leidingwater te gebruiken materialen deel uitmaken vaneen gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van deWoningwet. Artikel 17h
1. Aan de in artikel 17g, eerste lid, onder b, en tweede lid juncto eerste
lid, onder b, gestelde eis wordt voldaan voor zover het betreft materialenen chemicaliën:
a. waarvoor door Onze Minister erkende, dan wel gelijkwaardige
kwaliteitsverklaringen zijn afgegeven, mits deze materialen en chemi-caliën overeenkomstig deze kwaliteitsverklaringen worden gebruikt oftoegepast;
b. waarvan anderszins ten genoegen van Onze Minister is aangetoond
dat aan de in artikel 17g, eerste lid, onder b, en tweede lid juncto eerstelid, onder b, gestelde eis wordt voldaan.
2. Er is een commissie van deskundigen, belast met de uitvoering van
de regels, bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK V. REGELS MET BETREKKING TOT HET INFORMEREN VAN CONSUMENTEN OVER DE KWALITEIT VAN HET LEIDINGWATER Artikel 24
1. In de gevallen, waarin Onze Minister ontheffing verleent als bedoeld
in de artikelen 2, 4c of 17e, wordt hiervan mededeling gedaan in deStaatscourant, in een of meer landelijke dagbladen en in een of meerregionale dagbladen.
2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 4c informeert de houder van
de ontheffing de betrokken verbruikers over de ontheffingverlening enadviseert hij zo nodig specifiek gevoelige bevolkingsgroepen over doorhen te nemen maatregelen ter bescherming van hun gezondheid. Artikel 25
1. Gegevens als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 11 en 17a zijn uiterlijk vier
weken nadat deze bij de eigenaar of de eigenaar van een collectiefleidingnet bekend zijn geworden voor een ieder toegankelijk.
2. De eigenaar of de eigenaar van een collectief leidingnet, die op grond
van artikel 6 verplicht is tot het opstellen van een meetprogramma, steltjaarlijks voor 1 april een overzicht op van de kwaliteit van het door hemgeleverde leidingwater in het voorgaande kalenderjaar. Dit overzicht isopenbaar en ligt ter inzage op een voor een ieder toegankelijke plaats. Heteerste overzicht stelt hij op voor 1 april 2003.
Bijlage A wordt vervangen door bijlage A, behorend bij dit besluit.
Bijlage B wordt vervangen door bijlage B, behorend bij dit besluit.
Bijlage C wordt vervangen door bijlage C, behorend bij dit besluit. ARTIKEL II
Het Besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen2 wordt
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:1. Artikel 1, onderdeel d, komt te luiden:d. drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c,
2. Aan artikel 1 wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:e. leidingwater: leidingwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b,
Artikel 3
Er is een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderscheidenlijk h, van deWaterleidingwet. Artikel 4
De in artikel 3 bedoelde collectieve watervoorziening of het collectieve
leidingnet is aangesloten op het leidingnet van een waterleidingbedrijf alsbedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Waterleidingwet, tenzijtoepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5.
Het tweede tot en met zesde lid alsmede de aanduiding «1» voor het
1. Het eerste lid komt te luiden:1. Er zijn tappunten voor het verstrekken van drinkwater, die zijn
aangesloten op het leidingnet van een waterleidingbedrijf als bedoeld inartikel 1, eerste lid, onder d, van de Waterleidingwet, dan wel op eencollectieve watervoorziening of een collectief leidingnet als bedoeld inartikel 1, eerste lid, onder g, onderscheidenlijk artikel 1, eerste lid, onder h,van de Waterleidingwet. ARTIKEL III
De tekst van het Waterleidingbesluit wordt in het Staatsblad geplaatst.
1 Stb. 1960, 345, laatstelijk gewijzigd bij besluitvan 28 mei 1998, Stb. 340. 2 Stb. 1995, 140. ARTIKEL IV
Het advies van de Raad van State is openbaar
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk
gemaakt door terinzagelegging bij het Minis-terie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onder-
delen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzagegelegde stukken worden opgenomen in het
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 februari2001, nr. 31.
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J. P. Pronk
Uitgegeven de vijfentwintigste januari 2001
STB6160ISSN 0920 - 2064Sdu Uitgevers’s-Gravenhage 2001
Bijlagen behorend bij het besluit van (datum) tot wijziging van het Waterleidingbesluit in verband met de richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water
Bijlage A: kwaliteitseisen, behorend bij de artikelen 4 tot en met 4d van
Bijlage B: meetfrequenties, behorend bij de artikelen 6 en 6a van het
Bijlage C: analysemethoden, behorend bij artikel 7 van het Waterleiding-
BIJLAGE A, behorend bij de artikelen 4 tot en met 4d van het Waterleidingbesluit KWALITEITSEISEN Tabel I: Microbiologische parameters
Noot:1) Micro-organismen mogen krachtens artikel 4, eerste lid, niet in een zodanige concentratie inhet leidingwater voorkomen dat gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan. Voor bepaaldemicro-organismen, zoals virussen en protozoa (onder meer Cryptosporidium en Giardia),is het niet mogelijk om concentraties te meten op het zeer lage niveau, waarop blootstellingrelevant is voor de gezondheid van de gebruiker. In plaats hiervan dient de eigenaar die gebruikmaakt van oppervlaktewater als grondstof voor de bereiding van leidingwater op basis vanmetingen van de desbetreffende micro-organismen in het ruwe water en gegevens overde verwijderingscapaciteit bij de verschillende zuiveringsprocessen (inclusief eventuele bodem-passages) in overleg met de toezichthouder een kwantitatieve risicoanalyse voor het bereideleidingwater op te stellen. Voor het door middel van deze risicoanalyse berekende theoretische infectierisico geldt een voor-lopige grenswaarde van één infectie per 10 000 personen per jaar. De toetsing aan deze (voor-lopige) grenswaarde voor het infectierisico dient in elk geval te worden uitgevoerd voor Enterovi-russen, Cryptosporidium en Giardia, maar geldt in principe ook voor andere pathogenemicro-organismen. Indien het berekende infectierisico groter is dan de genoemde grenswaarde,dient de eigenaar met de toezichthouder te overleggen over te nemen maatregelen. De toezichthouder kan bepalen dat voor kwetsbare grondwaterwinningen eenzelfde risicoanalysewordt uitgevoerd. De term «voorlopige grenswaarde» wordt gebruikt om aan te geven dat het hier om eentoetsingswaarde gaat die in de praktijk nog nader wordt getoetst. Aanpassing van deze waarde isdaarom niet uitgesloten. Tabel II: Chemische parameters
Bij desinfectie geldt een maximalewaarde van 5,0 µg/l (als 90 percentiel-waarde, met een maximum van 10µg/l)
Tot 1-1-2006 geldt een maximum van25 µg/lNoot 2
Som van gespecificeerde verbindingenmet concentratie > 0,05 µg/lNoot 6
Per stof. Noot 7. Voor aldrin, dieldrin,heptachloor en heptachloorepoxidegeldt een maximum waarde van 0,030µg/l.
Som van afzonderlijke pesticiden metconcentratie hoger dan de detectie-grens.
Som van gespecificeerde verbindingen(als 90 percentiel, met een maximumvan 50). Noot 8Tot 1-1-2006 geldt een maximum van100 µg/l.
Noten:1) Deze parameterwaarde heeft betrekking op de residuele monomeerconcentratie in het water,berekend aan de hand van specificaties inzake de maximum migratie van de overeenkom-stige polymeer in contact met water. 2) Deze waarde geldt voor een monster van voor menselijke consumptie bestemd water dat viaeen passende steekproefmethode aan de kraan verkregen is, en dat representatief magworden geacht voor de gemiddelde waarde die de verbruiker wekelijks binnen krijgt. Dezemethode zal worden vastgesteld door de Inspecteur, waarbij rekening wordt gehouden met even-tuele pieken die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid. Waar nodigschrijft de Inspecteur de toepassing van bemonsterings- en controlemethoden voor, diezijn geharmoniseerd overeenkomstig de in Richtlijn 98/83/EG vastgelegde procedure. 3) Met behulp van de methode moet het totaal aan cyanide in elke vorm worden bepaald. 4) Ten aanzien van de concentraties nitraat en nitriet dient tevens te worden voldaan aan devoorwaarde dat [nitraat]/50 +[nitriet]/3 <1, waarbij de rechte haken de concentratie in mg/luitdrukken, voor nitraat in NO , en voor nitriet in NO .
5) De gespecificeerde verbindingen zijn: pyreen, benzo(a)antraceen, benzo(ghi)peryleen, fenan-treen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, anthraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen,chryseen en fluorantheen
6) De gespecificeerde verbindingen zijn: PCB nr. 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180. 7) Onder pesticiden wordt verstaan: organische insecticiden, organische herbiciden, organischefungiciden, organische nematociden, organische acariciden, organische algiciden, organi-sche rodenticiden, organische slimiciden en soortgelijke producten (onder meer groei-regulatoren), en hun metabolieten en afbraak- of reactieproducten die humaan toxicologischrelevant zijn. 8) De gespecificeerde verbindingen zijn: chloroform, bromoform, dichloorbroommethaan enbroomdichloormethaan. De concentratie broomdichloormethaan mag niet hoger zijn dan 15 µg/l. Tabel IIIa: Indicatoren – Bedrijfstechnische parameters
Jaargemiddelde. Het watermag niet agressief zijn.
Mg2+/l. Bij toepassing vanontharding of ontzouting geldtdeze waarde als 90 percentiel
Geometrische jaargemid-delde. Geen abnormaleverandering.
Noten:1) Indien DOC/TOC (dissolved organ carbon/total organ carbon) niet wordt bepaald, dan dientde oxideerbaarheid met KMnO te worden bepaald (norm 5,0 mg/l O ).
2) Totaal α, uitgezonderd radon, inclusief kortlevende vervalprodukten van radon. Totaal ßbehalve 40 K, tritium en kortlevende vervalprodukten van radon. Tabel IIIb: Indicatoren – Organoleptische/esthetische parameters
voor degebruikers engeen abnormaleverandering
Jaargemiddelde met eenmaximum van 200 mg/l
voor degebruikers engeen abnormaleverandering
Noten:1) Bij (dreigende) overschrijding van een waarde voor aluminium van 30 µg/l dient dit aan detoezichthouder gemeld te worden in verband met het eventueel gebruik van het leiding-water voor nierdialyse. 2) Analyse kan kwalitatief worden uitgevoerd. Indien het resultaat positief is dient een kwantita-tieve analyse te worden uitgevoerd, bijvoorbeeld volgens de verdunningsmethode. 3) In aanvulling op de kwantitatieve eis geldt dat de troebelingsgraad aanvaardbaar voor degebruikers dient te zijn en geen abnormale veranderingen mag vertonen. Tabel IIIc: Indicatoren – Signaleringsparameters (noot 1)
Indien metaboliet vanpesticiden dan 0,1 µg/l. Noot 2
Indien metaboliet vanpesticiden dan 0,1 µg/lNoot 2
koolwaterstoffenGehalogeneerde alifatische
koolwaterstoffenMonocyclische koolwaterstoffen /
Noten:1) Deze kwaliteitseisen zijn bedoeld voor het signaleren van mogelijke verontreinigingen. Wanneer de aangegeven waarde (1 µg/l) wordt gemeten is er geen risico voor de volksgezond-heid, maar zal er nader onderzoek plaats vinden. Deze parameters (als groep) zijn bedoeldom de kwaliteit van de bron te bewaken. Het inzetten van multimethoden is een goede mogelijk-heid om de meetinspanning te beperken. 2) Metabolieten van pestciden, welke in humaan toxicologisch opzicht relevant zijn, vallen ondertabel II van deze bijlage. BIJLAGE B, behorend bij de artikelen 6 en 6a van het Waterleidingbesluit MEETFREQUENTIES Tabel Ia – Bewakingsparameters voor drinkwater geleverd door een waterleidingbe- drijf of een zelfstandige collectieve watervoorziening (noten 1 en 2). I. Microbiologische parameters II. Chemische parameters IIIa. Indicatoren, bedrijfs- technische parameters
coligroep(noot 7)GeleidingsvermogenKoloniegetal bij 22 °CZuurgraad
IIIb. Indicatoren, organolepti- sche / esthetische parameters IIIc. Indicatoren, signaleringspa- rameters
Noten:1. Een zelfstandige collectieve watervoorziening is een collectieve voorziening die voor de pro-ductie van drinkwater, dat aan derden ter beschikking wordt gesteld, gebruik maakt vangrondwater, oppervlaktewater, zeewater of een overeenkomstige grondstof of halffabrikaat. 2. De minimumfrequentie voor bewakingsparameters staat aangegeven in tabel II vandeze bijlage. 3. De bemonstering van het drinkwater dient voor de in deze kolom genoemde parametersplaats te hebben op het punt waar het aan het tappunt (aangeduid met t) beschikbaar komt voormenselijke consumptie. De in tabel II aangegeven frequentie geldt als minimumfrequentie,onverlet het bepaalde in artikel 6, zesde tot en met achtste lid, van dit besluit. De toezichthouderkan bepalen dat uit oogpunt van integrale kwaliteitscontrole ook bemonstering dient plaatste hebben in het ruwe water (r) of na de laatste zuiveringsstap (p). 4. De bemonstering van het drinkwater dient voor de in deze kolom genoemde parametersplaats te hebben na de laatste zuiveringsstap (p) of aan het tappunt (t). De in tabel II aangegevenbewakingsfrequentie geldt als minimumfrequentie, onverlet het bepaalde in artikel 6 van ditbesluit. De toezichthouder kan bepalen dat uit oogpunt van integrale kwaliteitscontroleook bemonstering dient plaats te hebben in het ruwe water (r). 5. Voor deze parameter geldt in afwijking van de in tabel II aangegeven frequentie, de volgendeminimumfrequentie:A. af grondwaterpompstation (p)
Voor drinkwater geleverd door zelfstandige collectieve watervoorziening: 2 keer de bewakings-frequentie overeenkomstig tabel II van deze bijlage. 6. Alleen indien chlooraminen als desinfectiemiddel worden gebruikt. Indien dit niet het geval isgeldt de auditfrequentie overeenkomstig tabel II van deze bijlage. 7. Voor deze parameter geldt een minimumfrequentie van 2 keer de bewakingsfrequentie over-eenkomstig tabel II van deze bijlage. 8. Alleen indien oppervlaktewater als grondstof voor de productie van drinkwater wordtgebruikt. Indien dit niet het geval is geldt de auditfrequentie overeenkomstig tabel II van dezebijlage. 9. Alleen indien deze stof als vlokmiddel bij de zuivering wordt gebruikt. Indien dit niet het gevalis geldt de auditfrequentie overeenkomstig tabel II van deze bijlage. Tabel Ib – Auditparameters voor drinkwater geleverd door een waterleidingbedrijf of zelfstandige collectieve voorziening (noten 1 en 2) I. Microbiologische parameters
(noot 6)Enterovirussen(noot 6)Giardia (noot 6)
II. Chemische parame- IIIa. Indicatoren Bedrijfstechnisch parameters IIIb. Indicatoren Organoleptische / esthetische parameters IIIc. Indicatoren Signaleringsparameters
Aromatische aminen(Chloor)fenolenGehalogeneerdealifatische koolwater-stoffenGehalogeneerdemonocyclischekoolwaterstoffenMonocyclischekoolwaterstoffen /aromaten
Noten:1. Een zelfstandige collectieve watervoorziening is een collectieve voorziening die voor de pro-ductie van drinkwater, dat aan derden ter beschikking wordt gesteld, gebruik maakt vangrondwater, oppervlaktewater, zeewater of een overeenkomstige grondstof of halffabrikaat. 2. De minimumfrequentie voor auditparameters staat aangegeven in tabel II van deze bijlage. 3. De bemonstering van het drinkwater dient voor de in deze kolom genoemde parame-ters plaats te hebben op het punt waar het aan het tappunt (aangeduid met t) beschikbaar komtvoor menselijke consumptie. De in tabel II aangegeven frequentie geldt als minimum-frequentie, onverlet het bepaalde in lid 7 en lid 9 van artikel 6 van dit besluit. De toezichthouderkan bepalen dat uit oogpunt van integrale kwaliteitscontrole ook bemonstering dient plaatste hebben in het ruwe water (r) of na de laatste zuiveringsstap (p). 4. De bemonstering van het drinkwater dient voor de in deze kolom genoemde parametersplaats te hebben na de laatste zuiveringsstap (p) of aan het tappunt (t). De in tabel II aangegevenauditfrequentie geldt als minimumfrequentie, onverlet het bepaalde in lid 7 en lid 9 vanartikel 6 van dit besluit. De toezichthouder kan bepalen dat uit oogpunt van integrale kwaliteits-controle ook bemonstering dient plaats te hebben in het ruwe water (r). 5. De bemonstering dient voor in deze kolom genoemde parameters plaats te hebben in hetruwe water (r). 6. Alleen een meetverplichting indien oppervlaktewater wordt gebruikt voor de bereiding vandrinkwater. 7. Alleen een meetverplichting indien deze stof als desinfectiemiddel wordt toegepast of indiendeze stof als verbinding bij de toegepaste desinfectie- of oxydatietechniek gevormd kanworden. Bromaat dient ook met auditfrequentie in oppervlaktewater te worden gemeten. 8. De meetfrequenties, meetmethodes en meetlocaties worden te zijner tijd vastgesteld in over-eenstemming met een krachtens artikel 12 van Richtlijn 98/83/EG aan te nemen voorstel vande Europese Commissie. Na aanvaarding van dit voorstel zal de inspecteur, vooruitlopend op de
desbetreffende wijziging van het besluit, het voorstel als uitgangspunt nemen bij de vaststellingvan de meetprogramma’s, onverlet de meetverplichting krachtens tabel III van deze bijlage. 9. Indien zink wordt toegepast bij de distributie van drinkwater, dan dient de bemonstering plaatste hebben aan de kraan (t). Tabel Ic: Bepaling van audit- of bewakingsfrequentie voor leidingwater in collectieve voorzieningen die gebruik maken van door een waterleidingbedrijf of een zelfstandige collectieve watervoorziening geleverd leidingwater, dat voldoet aan artikel 4, eerste lid en bijlage A (noot 1).
aantal mmol Ca2+ plus Mg2+/lKoloniegetal bij 22 °C
Noten:1) De minimum bewakings- en auditfrequenties zijn aangegeven in tabel II van deze bijlage. 2) Bij enkelvoudige warmtewisselaars geldt de bewakingsfrequentie. Tabel II: Meetfrequenties behorend bij bewaking en audit
gebied1 gedistribueerde of geprodu-ceerde hoeveelheid water2 in
Noten:1) Een leveringsgebied is een geografisch afgebakend gebied waarbinnen het leidingwaterafkomstig is uit een of enkele bronnen waarbinnen het water kan worden geacht vanvrijwel uniforme kwaliteit te zijn. 2) De hoeveelheden zijn gemiddelden berekend over een kalenderjaar. Tabel III: Meetfrequenties voor de gebruikte grondstof, op grond van artikel 6a door de eigenaar van een waterleidingbedrijf en zelfstandige collectieve watervoorzieninga in acht te nemen bij het opstellen van het meetprogramma
Frequentie van onderzoek van het water dat aan de winplaats wordt onttrokken bijgebruik van
11. Zwavelwaterstof2)12. Zuurstof opgelost
52. Oppervlakte-actieve stoffen die reagerenmet methyleenblauw
56. Extraheerbaar organisch gebondenchloor
58. Gehalogeneerde koolwaterstoffen, geenpesticiden zijnde4)59. Polycyclische aromatische koolwaterstof-fen
Frequentie van onderzoek van het water dat aan de winplaats wordt onttrokken bijgebruik van
Noten:a Bedoeld is een collectieve watervoorziening die voor de winning of behandeling van water, dat als leidingwater aan derden ter beschikking wordtgesteld, gebruik maakt van grondwater, oppervlaktewater, zeewater of een overeenkomstige grondstof of halffabrikaat. 1) Indeling in verband met de toepassing van artikel 6a, derde lid. 2) Te onderzoeken indien daartoe op grond van het onderzoek van parameter 6 aanleiding bestaat. 3) Indien er aanwijzingen zijn dat deze parameter in voor de volksgezondheid ongewenste hoeveelheden in het water kan voorkomen, dient deeigenaar een schema voor het onderzoek daarvan op te stellen. Het schema behoeft de goedkeuring van de inspecteur. Het onderzoek dientovereenkomstig het goedgekeurde schema te worden uitgevoerd. Artikel 17 is op beslissingen van de inspecteur te dezer zake van toepassing. 4) Indien concentraties groter dan 1 mg/l worden gevonden, dient de eigenaar een schema als bedoeld in noot 3 voor het onderzoek van deze para-meter op te stellen. Het ten aanzien van het schema in noot 3 bepaalde is van overeenkomstige toepassing. 5) Te onderzoeken op a-HCH, t-HCH en andere organochloorpesticiden, alsmede aanverwante stoffen indien er aanwijzingen zijn dat deze in hetwater ter plaatse kunnen voorkomen. 6) Indien is aangetoond dat er geen grote fluctuaties van deze parameters zijn te verwachten, kan worden volstaan met een frequentie van éénmaalper jaar. Bijlage C, behorend bij artikel 7 van het Waterleidingbesluit ANALYSEMETHODEN Tabel I: Parameters waarvoor analysemethoden zijn gespecificeerd
detection and enumeration ofbacteriophagesPart 1: F-specific RNA phagesPart 2: Somatic coliphagesPart 4: Bacteriophages of Bacteroi-des fragis
anaerobe incubatie van hetmembraan op m-CP agar bij (44 +/-1) °C gedurende (21 +/– 3) uur. Tel deopaque gele kolonies die roze ofrood worden na de blootstelling aanammoniumhydroxidedampengedurende 20 tot 30 seconden
Opsomming van micro-organismendie gekweekt kunnen worden. NEN-EN-ISO 6222: 1999
Noten:1) Alle kweekmedia in de hier genoemde ISO-normen worden herzien. 2) De samenstelling van m-CP agar is als volgt:
De ingrediënten van het basismedium oplossen, de pH instellen op 7,6 en gedurende15 minuten steriliseren bij 121 °C. Het medium laten afkoelen en het volgende toe-voegen:
(voor toevoeging opgelost in 8 ml steriel water)Filtergesteriliseerde 0,5% fenolftaleïne difosfaat-oplossing
3) Methode in overleg met de Inspecteur te bepalen. Gestandaardiseerde methoden zijn in ont-wikkeling. 4) Methoden worden vastgesteld in overeenstemming met een krachtens artikel 12 van Richtlijn98/83/EG aan te nemen voorstel van de Europese Commissie. Na aanvaarding van dit voorstelzal de toezichthouder, vooruitlopend op de desbetreffende wijziging van het besluit, hetvoorstel als uitgangspunt nemen bij de vaststelling van de meetprogramma’s. Tabel II: Parameters waarvoor prestatiekenmerken zijn gespecificeerd
Voor onderstaande parameters geldt dat door middel van de toegepaste
analysemethode met de aangegeven juistheid, precisie en aantoonbaar-heidsgrens ten minste concentraties moeten kunnen worden gemeten diegelijk zijn aan de in bijlage A genoemde waarde. Ongeacht de gevoe-ligheid van de gebruikte analysemethode wordt het resultaat in ten minsteevenveel decimalen uitgedrukt als de parameterwaarde genoemd inbijlage A.
Noten:1) Juistheid is de systematische fout en is het verschil tussen de via een groot aantal metingenvastgestelde gemiddelde waarde en de werkelijke waarde. Deze term is nader gespecifi-ceerd in ISO 5725. 2) Precisie of variatiecoëfficiënt is de toevallige fout en wordt gewoonlijk uitgedrukt als de stan-daardafwijking (binnen een groep en tussen groepen onderling) van de spreiding van deresultaten rond het gemiddelde. De aanvaardbare precisie bedraagt twee maal de relatieve stan-daardafwijking. Deze term is nader gespecificeerd in ISO 5725. 3) De aantoonbaarheidsgrens is hetzij:• driemaal de standaardafwijking binnen een groep onafhankelijke waarnemingen aan een origi-neel leidingwatermonster met een lage concentratie van de parameter; hetzij• vijfmaal de standaardafwijking binnen een groep waarnemingen aan een blancomonster. 4) Controleren via productspecificatie. 5) Met behulp van de methode moet het totaal aan cyanide in elke vorm worden bepaald. 6) De oxydatie dient gedurende 10 minuten te worden uitgevoerd met behulp van permanganaatbij 100 °C in een zuur milieu. 7) De prestatiekenmerken gelden voor elke afzonderlijke pesticide. 8) De prestatiekenmerken gelden voor de afzonderlijke stoffen, gespecificeerd op 25% van deparameterwaarde in bijlage A. 9) Voor de bewaking van de troebelingsgraad in behandeld oppervlaktewater geldt dat doormiddel van de toegepaste analysemethode ten minste met een juistheid van 25% con-centraties moeten kunnen worden gemeten die gelijk zijn aan de parameterwaarde. 10) De prestatiekenmerken gelden voor de afzonderlijke stoffen, gespecificeerd op 50% vande parameterwaarde in bijlage A. NOTA VAN TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding
Op 25 december 1998 is in werking getreden richtlijn nr. 98/83/EG van
de Raad van de Europese Unie van 3 november 1998 betreffende dekwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEGL 330)(hierna: de Drinkwaterrichtlijn). Het betreft een algehele herzieningvan de gelijknamige richtlijn uit 1980 (80/778/EEG). In verband met deDrinkwaterrichtlijn, die binnen twee jaar na haar inwerkingtreding innationale regelgeving moet zijn omgezet, wordt de Nederlandse regel-geving op een aantal onderdelen aangepast. Het betreft regelgeving opbasis van de Warenwet (verpakt water en water gebruikt in de levens-middelenindustrie), de scheepvaartwetgeving (watervoorziening opschepen) en de Waterleidingwet (voorzieningen voor leidingwater op landen op mijnbouwinstallaties) en daarop gebaseerde regelgeving. 1.1 Overzicht van implementatie-regelingen
Het Warenwetbesluit bereiding en behandeling levensmiddelen en het
Warenwetbesluit verpakte waters zijn bij besluit van 23 september 1999(Stb. 429) met ingang van 25 december 2000 gewijzigd. Ter implementatievan de Drinkwaterrichtlijn worden eveneens het Schepenbesluit 1965, hetVissersvaartuigenbesluit, het Schepelingenbesluit, het Binnenschepen-besluit en het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn gewijzigd. In hetkader van de wijziging van deze scheepvaartregelgeving, die als laatstehaar beslag krijgt, zal een totaaloverzicht worden opgenomen van dewijze waarop de Drinkwaterrichtlijn in Nederlandse regelgeving wordtomgezet.
De enige wet die ter implementatie van de Drinkwaterrichtlijn gewijzigd
is is de Waterleidingwet. De wet tot wijziging van de Waterleidingwet isop 1 augustus 2000 in werking getreden (Stb. 295).
Het voorliggende besluit tot wijziging van het Waterleidingbesluit omvat
een nadere invulling en uitwerking van de in de gewijzigde Waterleiding-wet opgenomen bepalingen. Tevens is ingevolge dit besluit het Besluithygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen gewijzigd in verbandmet de Drinkwaterrichtlijn.
Daarnaast is op 15 oktober 2000 in werking getreden de Tijdelijke
regeling legionellapreventie in leidingwater (Stcrt. 199). Deze regelingmaakt eveneens deel uit van de omzetting in nationaal recht van deDrinkwaterrichtlijn en bevat regels die specifiek gericht zijn op hetvoorkómen van besmetting door legionellabacteriën samenhangend methet gebruik van leidingwater. De regeling heeft een werkingsduur van éénjaar, waarbij deze termijn éénmaal met maximaal een jaar verlengd kanworden. Te zijner tijd zal de inhoud van de regeling worden verwerkt inhet Waterleidingbesluit of een andere algemene maatregel van bestuur. 1.2 Doelstellingen en neveneffecten
De nieuwe Drinkwaterrichtlijn heeft onder meer betrekking op leiding-
water dat door waterleidingbedrijven of anderen ter beschikking wordtgesteld voor (huishoudelijke) doeleinden als drinken, voedselbereiding,(af)wassen, toiletspoeling, douchen en baden. Doel van het wijzigings-besluit is om de herziene Drinkwaterrichtlijn om te zetten in nationaleregelgeving, voor zover deze richtlijn betrekking heeft op leidingwater. Hetwijzigingsbesluit is gebaseerd op de Waterleidingwet en de Wet op deopenluchtrecreatie.
De richtlijn (en daardoor ook de wijziging van Waterleidingwet en
Waterleidingbesluit) strekt tot bescherming van het belang van devolksgezondheid tegen risico’s die samenhangen met de kwaliteit van hetleidingwater zoals dat aan de tapkraan ter beschikking komt. Daarbijspeelt ook het informeren van verbruikers omtrent de kwaliteit van het terbeschikking gestelde water een belangrijke rol.
Neveneffect van de implementatie is dat voor een aantal door de
richtlijn bestreken situaties, waar tot dusver niet of nauwelijks sprake wasvan regelgeving, duidelijk wordt wie waartoe verplicht is en hoe aan dezeverplichtingen invulling kan worden gegeven. Zo bestond er welregelgeving rond de beschikbaarstelling van leidingwater op kampeerter-reinen, maar deze was complex en weinig consistent en de naleving wasonvoldoende. Daarnaast zijn voor een aantal situaties (zoals de watervoor-ziening op terreinen van het Ministerie van Defensie, mijnbouwinstallatiesen in sommige rijksgebouwen, en de warmwatervoorziening doorenergiedistributiebedrijven) bij afwezigheid van wettelijke regels internerichtlijnen ontwikkeld om de kwaliteit van het ter beschikking gesteldewater te waarborgen. Tot slot waren er tal van locaties waar nochwettelijke regels, noch interne richtlijnen golden voor de bewaking van dewaterkwaliteit in relatie tot de volksgezondheid. Met het onderhavigebesluit worden bovengenoemde onduidelijkheden beëindigd en leemtesin de regelgeving op een zo eenduidig mogelijke wijze ingevuld. 1.3 Noodzaak overheidsinterventie
De Drinkwaterrichtlijn vereist dat door de overheid wettelijke normen en
verplichtingen worden gesteld, waarbij van overheidswege moet wordentoegezien op de naleving ervan. Met inachtneming van de Drinkwater-richtlijn is het waar mogelijk aan het zelfregulerend vermogen vanbetrokkenen overgelaten om te bepalen op welke wijze aan de verplich-tingen uitvoering wordt gegeven (bijvoorbeeld waar het gaat om hetinformeren van verbruikers over de kwaliteit van het geleverde leiding-water). 1.4 Varianten
In opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer is eind 1999 door DHV Water en PriceWater-houseCoopers een rapport uitgebracht over de implementatie van deEG-Drinkwaterrichtlijn in de Waterleidingwet. Kern van het rapportbestond uit een inventarisatie van de situaties die onder de verbredereikwijdte van de Waterleidingwet zouden gaan vallen. Daarnaast bevattehet rapport de aanbeveling dat iedere exploitant/eigenaar van eencollectieve watervoorziening of collectief leidingnet een beheersplan zoumoeten opstellen, gebaseerd op een risico-inventarisatie.
In het onderhavige besluit is evenwel gekozen voor een andere
benadering, die er uit bestaat dat voor bepaalde collectieve watervoorzie-ningen en collectieve leidingnetten het opstellen van een meetprogrammaverplicht wordt gesteld. De redenen daarvoor zijn de volgende:
De Drinkwaterrichtlijn verplicht tot het vaststellen van controle-
programma’s en meetfrequenties onder meer waar het gaat om collec-tieve watervoorzieningen die gebruik maken van grondwater, oppervlakte-water, zeewater of een overeenkomstige grondstof of halffabrikaat (hiernate noemen: zelfstandige collectieve watervoorzieningen, bijvoorbeeldeigen winningen op kampeerterreinen). Met (uitsluitend) een risico-evaluatie en beheersplan zou onvoldoende invulling worden gegeven aande verplichting van de lidstaten om voor bedoelde collectieve watervoor-zieningen die gemiddeld minder dan 100 m3 leidingwater per dag levereneen controleprogramma en meetfrequentie vast te stellen (in geval vanwarm tapwater wordt een ondergrens aangehouden van: 30 m3 per dag). Waar het gaat om aanpak van de risico’s van legionellabacteriën is
daarnaast in de eerdergenoemde Tijdelijke regeling legionellapreventie inleidingwater al gekozen voor een algemene verplichting tot het uitvoerenvan een risicoanalyse (en zo nodig het opstellen van een beheersplan). Voorts is van belang dat naar de huidige inzichten reële risico’s op andereverontreinigingen van het leidingwater zich pas voordoen bij installatiesvan een bepaalde aard en omvang. Het gaat dan om drinkwater, geleverddoor zelfstandige collectieve watervoorzieningen, drinkwater, dat in eenaangesloten collectieve watervoorziening (die gebruik maakt vanleidingwater van een waterleidingbedrijf of andere collectieve watervoor-ziening) een ontharding of andere behandeling heeft ondergaan,drinkwater uit een collectief leidingnet waarmee meer dan 100 m3 per dagwordt geleverd, warm tapwater uit een aangesloten collectieve watervoor-ziening waarmee meer dan 30 m3 per dag wordt geleverd, of warmtapwater uit een aangesloten collectief leidingnet waarmee meer dan 30m3 per dag wordt geleverd.
Met de in het onderhavige besluit neergelegde regeling wordt dus
voorkomen dat in een groot aantal situaties, waarvan redelijkerwijs teverwachten is dat zich daar geen noemenswaardig risico voor devolksgezondheid voordoet, een risicoanalyse moet worden uitgevoerd. Voor de situaties waar wel een reëel risico aan de orde is, geeft het inbijlage B opgenomen basispakket voor het meetprogramma voor depraktijk meer houvast dan een algemeen geformuleerde bepaling dat ereen risicoanalyse moet worden uitgevoerd.
Samen met de toezichthouder kan op grond van dit basispakket een
meetprogramma worden ontwikkeld dat is toegesneden op de specifiekesituatie. 1.5 Uitvoering en handhaving
Het Waterleidingbesluit, als gewijzigd door dit besluit, legt verplich-
tingen op aan eigenaren van waterleidingbedrijven, van collectievewatervoorzieningen, van collectieve leidingnetten en (gedeeltelijk) aaneigenaren van huishoudwatervoorzieningen. De verplichtingen hebben totdoel een zodanige kwaliteit van het leidingwater te waarborgen dat devolksgezondheid geen gevaar loopt. Daartoe moet het water periodiekworden bemonsterd op een aantal parameters en moeten maatregelenworden genomen als de gestelde kwaliteitseisen worden overschreden. De toezichthouder moet worden geïnformeerd over (dreigende)normoverschrijdingen en verbruikers moeten inzicht kunnen krijgen in dekwaliteit van het water en worden geïnformeerd over bepaaldenormoverschrijdingen. Het handhavingsstelsel van de Waterleidingwet isdaarbij primair bestuursrechtelijk van aard, met de mogelijkheid omstrafrechtelijk in te grijpen. Toezichthouders kunnen binnen zekere margestoestaan dat het te hanteren meetprogramma wordt toegesneden op delokale situatie en kunnen op grond van artikel 4d van het Waterleiding-besluit, als gewijzigd door dit besluit, ontheffing verlenen van tabel II vanbijlage A in geval van een (kortdurende) normoverschrijding indien dezegeen nadelige gevolgen voor de volksgezondheid heeft. Ook bestaat demogelijkheid om bij het bepalen van de te nemen herstelmaatregelenrekening te houden met de specifieke situatie. Op deze wijze kunnenconflicten over de wijze van uitvoering van het Waterleidingbesluit vooreen belangrijk deel worden voorkomen.
Het toezicht op de waterleidingbedrijven werd voorheen reeds
uitgeoefend door de Inspectie van de Volksgezondheid voor de Milieu-hygiëne (hierna te noemen: de Inspectie Milieuhygiëne). De InspectieMilieuhygiëne wordt ook toezichthouder voor huishoudwatervoorzie-ningen, voor zover deze door waterleidingbedrijven worden geëxploi-teerd. Voor wat betreft de overige nieuwe doelgroepen van deWaterleidingwet (eigenaren van collectieve watervoorzieningen en vancollectieve leidingnetten) wordt het toezicht uitgeoefend door ambte-
naren, bedoeld in de artikelen 15b en 15f van de Waterleidingwet, diedaartoe door de Minister van VROM zijn aangewezen. Naar verwachtingzullen ook voor deze nieuwe doelgroepen ambtenaren van de InspectieMilieuhygiëne als toezichthouder worden aangewezen. Voor zover enzolang deze aanwijzing nog niet zal hebben plaatsgehad op het tijdstipvan de inwerkingtreding van dit besluit kunnen meldingen en dergelijkeals bedoeld in dit besluit vooralsnog aan de Inspectie Milieuhygiëneworden gericht. Voor mijnbouwinstallaties zal het Staatstoezicht op deMijnen als toezichthouder fungeren.
Bij het toezicht op collectieve watervoorzieningen en collectieve
leidingnetten zullen waterleidingbedrijven verdere controlerende takengaan vervullen naast de bestaande controletaak ten aanzien van op hunleidingnet aangesloten leidingen en toestellen, bedoeld in artikel 15,eerste lid (oud). Op basis van artikel 15, tweede lid, van het Waterleiding-besluit, als gewijzigd door dit besluit, krijgen zij tevens de taak omaangesloten collectieve installaties te controleren op mogelijk gevaar voorverontreiniging van het leidingwater dat daarmee aan derden terbeschikking wordt gesteld. Indien zij op basis van een dergelijke controleconstateren dat er zich in een specifieke situatie risico’s voor de volksge-zondheid voordoen, stellen zij de toezichthouder hiervan op de hoogte,zodat deze zo nodig kan ingrijpen.
Gelet op de betrekkelijk korte voorbereidingstijd kan niet worden
verwacht dat de (beoogde) controlerende en toezichthoudende instantiesdirect bij de inwerkingtreding van het gewijzigde Waterleidingbesluitreeds alle zijn aangewezen en hun taak in volle omvang zullen kunnenuitvoeren. Met de aanwijzing van toezichthouders en de opbouw van hethiervoor vereiste controlerende en toezichthoudende apparaat is enigetijd gemoeid. Dit laat onverlet de verplichting voor eigenaars om aan ditbesluit te voldoen. 1.6 Lasten voor overheid, burgers, bedrijven en instellingen
Ten opzichte van de uitvoeringskosten van het Waterleidingbesluit zoals
dat voorheen van kracht was zijn de ingevolge dit wijzigingsbesluit teverwachten extra kosten naar verwachting beperkt. De extra kosten voorbedrijven en instellingen zullen voornamelijk voortvloeien uit deverplichting om in gevallen waar dat voorheen nog niet (of niet volledig)plaatsvond het leidingwater op de voorgeschreven parameters te latenanalyseren, (voor eigenaars van waterleidingbedrijven of collectievewatervoorzieningen) om aangesloten installaties en leidingnetten tecontroleren en (voor de eigenaars daarvan) om deze eventueel teherstellen. Eerder is aangegeven voor welke actoren nieuwe verplich-tingen gelden. Voor waterleidingbedrijven en kampeerterreinenbestonden voorheen al meetverplichtingen, terwijl in een aantal anderesituaties metingen werden uitgevoerd zonder wettelijke verplichtingdaartoe (rijksgebouwen, defensieterreinen, mijnbouwinstallaties,warmwatervoorzieningen van energiedistributiebedrijven).
Op basis van artikel 15, tweede lid, zullen de waterleidingbedrijven een
verdere controlerende rol krijgen met betrekking tot aangeslotencollectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten die onder dereikwijdte van dit besluit vallen. Deze controlewerkzaamheden kunnenworden beschouwd als een kerntaak van het waterleidingbedrijf in hetbelang van de verbruikers van het water en de daarmee gemoeide kostenkunnen door de waterleidingbedrijven worden doorberekend aan dezeverbruikers (burgers, bedrijven en instellingen). De hoogte daarvan isafhankelijk van de frequentie en omvang van de controle. Het ligt in derede dat de verbruiker in dat verband een eventuele (naar verwachtingbeperkte) kostenverhoging zal aanvaarden, nu daar een betere borgingvan de kwaliteit van het leidingwater (en dus een hogere mate van
bescherming van zijn gezondheid) tegenover staat en hij daar derhalvebaat bij heeft.
Op basis van de resultaten van metingen en controles zal het in een
enkel geval nodig zijn om herstelmaatregelen te nemen.
Toezicht op de naleving van het Waterleidingbesluit, als gewijzigd door
dit besluit, kan worden gecombineerd met toezicht op naleving van deTijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater en zal (meer nogdan bij de Tijdelijke regeling) een vooral administratief karakter hebbenmet een beperkt tijdsbeslag. Daarbij zal in eerste instantie vooral langsadministratieve weg controle plaatsvinden van de naleving van verplich-tingen ten aanzien van de monstername- en analysemethoden,meetprogramma’s en de resultaten daarvan, het voldoen aan NEN 1006bij de aanleg van leidingnetten, het gebruik en de toepassing vanmaterialen en chemicaliën waarvoor kwaliteitsverklaringen vantoepassing zijn en dergelijke. 1.7 Primaat wetgever, keuze overheidslaag
In de Hoofdlijnennotitie Herziening Waterleidingwet (kamerstukken II
1997/98, 25 869, nr. 1) is de doelstelling opgenomen om binnen Nederlandvoor de kwaliteit van het leidingwater één beschermingsniveau terealiseren: het zou niet moeten uitmaken of iemand het leidingwater thuis,op de camping of bijvoorbeeld op zijn werk gebruikt. Bovendien bestonder (in de vorm van de Waterleidingwet) al nationale regelgeving op hetgebied van de kwaliteit van leidingwater, die op lager niveau ontbreekt. Tegen deze achtergrond en gegeven de keuze van de richtlijn voorcentrale regelingen lag implementatie op nationaal niveau voor de hand. 1.8 Verhouding tot andere regelingen
In het Besluit gezondheid, hygiëne en veiligheid kampeerterreinen zoals
dat voorheen gold waren enige bepalingen met betrekking tot de kwaliteitvan de watervoorziening op kampeerterreinen opgenomen. Voorzoverdeze met het oog op de leidingwaterkwaliteit worden gereguleerd doorhet onderhavige besluit, zijn deze hierbij ingetrokken, zodat dubbeleregelgeving wordt vermeden.
Specifiek waar het leidingmaterialen en de daaruit opgebouwde
installaties betreft is er een relatie met de Woningwet en het daaropgebaseerde Bouwbesluit. Daarbij is er overeenkomstig artikel 4, tweedelid, onder i, van de Waterleidingwet, van uitgegaan dat het Bouwbesluitbetrekking heeft op gebouwen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c,van de Woningwet, en dat het leidingnet dat deel uitmaakt van eengebouw onder de werking van het Bouwbesluit valt. Het Waterleiding-besluit is dan niet van toepassing. Installaties die geen deel uitmaken vangebouwen als bedoeld (zoals leidingnetten op kampeerterreinen) vallenonder de werking van het Waterleidingbesluit.
Formeel is er dus een verschillende juridische basis, maar materieel
gelden dezelfde eisen. Voor leidingmaterialen gelden de eisen neergelegdbij en krachtens de artikelen 17g en h en voor de daaruit opgebouwdeinstallatie geldt NEN 1006. 1.9 Voorbereidingsprocedure
Artikel 4a, eerste lid, van de Waterleidingwet bepaalt dat het ontwerp
van een algemene maatregel van bestuur, dat gebaseerd is op artikel 4van de wet, wordt overgelegd aan de Staten-Generaal en in de Staats-courant wordt bekend gemaakt. Omdat het hier evenwel strikte implemen-tatie van een EG-richtlijn betreft en mede gezien de beperkte termijn voorimplementatie, is op grond van de artikelen 1.7 en 1.8 van de Algemene
wet bestuursrecht geen toepassing gegeven aan eerdergenoemdebepaling.
Het conceptbesluit is voor overleg en commentaar voorgelegd aan
onder meer de betrokken bedrijfs- en overige organisaties uit de sectoralvorens dit verder in procedure is gebracht. Er zijn commentarenontvangen van VEWIN, VEMW (bedrijven), Aedes (woningbouw-corporaties), de VNI (installateurs), het RIVM, KIWA NV en het NederlandsNormalisatie-instituut. Hierna komen de belangrijkste punten vancommentaar kort aan de orde.
Op een aantal onderdelen was sprake van onduidelijkheid. Zo was er
behoefte aan verheldering van het onderscheid tussen de verschillende«eigenaren» en hun onderlinge verplichtingen, met name op grond vanartikel 4 en 4a. Hiertoe is de redactie van de betreffende bepalingenaangepast en is dit aspect in de nota van toelichting verder uitgewerkt.
Aedes stelde voor om de waterleverancier in alle gevallen verantwoor-
delijk te maken voor de waterkwaliteit aan de tap. Dit is echter nietmogelijk in gevallen dat een kwaliteitsverslechtering wordt veroorzaaktdoor leidinggedeelten die niet onder zijn verantwoordelijkheid vallen,zoals een aangesloten collectief leidingnet dat eigendom is van eenwoningcorporatie. In zo’n geval kan de waterleverancier feitelijk niet meerdoen dan de betrokkenen hierover informeren en adviseren, zoals bepaaldis in artikel 4a. De woningcorporatie zal als eigenaar van het collectieveleidingnet in dat geval zelf de nodige herstelmaatregelen moeten nemen.
De door VEMW gevraagde uitzondering voor kleine watervoorzieningen
is niet in het besluit opgenomen. Hoewel de Drinkwaterrichtlijn dezeuitzonderingsmogelijkheid bevat (zij het uitsluitend voor niet-openbare enniet-commerciële, kleinschalige toepassingen) wordt het onwenselijkgeacht af te wijken van het algemene uitgangspunt, dat er binnen degehele drinkwatervoorziening in Nederland sprake moet zijn van éénbeschermingsniveau.
Bijlage A, tabel I (microbiologische parameters) is op voorstel van KIWA
NV en RIVM enigszins aangepast. De VEWIN had bezwaren tegen de inbijlage A, tabel II, van het conceptbesluit opgenomen waarden voortrihalomethanen en bromaat. Voor wat betreft bromaat is het voorstel vande VEWIN overgenomen; voor trihalomethanen is de eerdere waardegehandhaafd, waarbij er wel een overgangstermijn van vijf jaar isgeïntroduceerd.
Er bleek tenslotte enige onduidelijkheid te bestaan over de status en
achtergrond van bijlage B, tabel III, mede in relatie tot tabel I en II vandeze bijlage. Dit is verduidelijkt.
Omdat sprake is van strikte implementatie is het ontwerpbesluit niet
genotificeerd wegens additionele of strengere normen dan die, genoemdin de Drinkwaterrichtlijn. Hierbij is in overweging genomen dat deDrinkwaterrichtlijn geen specifieke notificatieplichten omvat, voor watbetreft de te stellen normen voorziet in een minimum-harmonisatie en delidstaten uitdrukkelijk opdraagt om stand still toe te passen en opnationaal niveau strengere normen en normen voor aanvullendeparameters vast te stellen. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis isvanwege deze op beperkte harmonisatie gerichte opzet van deDrinkwaterrichtlijn bewust afgezien van het opnemen van notificatie-plichten. Vanwege de Commissie is desgevraagd bevestigd, dat geennotificatie van additionele of strengere normen behoeft plaats te vinden,anders dan de kennisgeving, bedoeld in artikel 17 van de Drinkwater-richtlijn. Uit hoofde van deze bepaling wordt aan de Commissiemededeling gedaan van de tekst van de bepalingen van intern recht diezijn vastgesteld op het onder de richtlijn vallende gebied en wordt deCommissie in kennis gesteld van de inwerkingtreding van de wettelijkeregels die zijn vastgesteld teneinde te voldoen aan de Drinkwaterrichtlijn.
Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 4a, tweede lid, van de
Waterleidingwet, na de vaststelling ervan toegezonden aan beide Kamersder Staten-Generaal. 2. Hoofdpunten van wijziging
De belangrijkste punten waarop het Waterleidingbesluit is gewijzigd
betreffen de uitbreiding tot warm tapwater en huishoudwater, deuitbreiding tot collectieve watervoorzieningen, collectieve leidingnetten enhuishoudwatervoorzieningen alsmede de bepalingen inzake kwaliteits-eisen, meetfrequenties en analysemethoden, materialen en chemicaliënen het informeren van verbruikers. 2.1 Warm tapwater en huishoudwater
Warm tapwater valt onder de definitie van leidingwater in de
Waterleidingwet en valt, gezien het gebruik ervan (onder andere douchen)onder de werking van de Drinkwaterrichtlijn. Warm tapwater moet dusvoldoen aan het algemene vereiste van artikel 4, eerste lid, van hetWaterleidingbesluit, in die zin dat het geen micro-organismen, parasietenof stoffen bevat in aantallen per volume-eenheid of concentraties dienadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. Daarnaastgelden op grond van artikel 4, tweede lid, de in bijlage A opgenomenkwaliteitseisen dus ook voor warm tapwater. In de Tijdelijke regelinglegionellapreventie in leidingwater is tevens bepaald dat voor debereiding van warm tapwater alleen water van drinkwaterkwaliteit magworden gebruikt.Voor collectieve watervoorzieningen en collectieveleidingnetten waarmee meer dan 100 m3 leidingwater dan wel 30 m3warm tapwater per dag wordt geleverd moet een meetprogrammaworden opgesteld.
Huishoudwater moet voldoen aan de algemene, in artikel 4, eerste lid,
van de wet, opgenomen eis, inhoudend dat het water deugdelijk moetzijn. Huishoudwater behoeft niet aan bijlage A te voldoen indien wordtvoldaan aan de in artikel 2 opgenomen voorwaarde, inhoudend dat dekwaliteit ervan niet van invloed mag zijn op de gezondheid van debetrokken verbruikers. 2.2 Collectieve watervoorzieningen en collectieve leidingnetten
Zowel voor waterleidingbedrijven als voor collectieve watervoorzie-
ningen geldt dat deze water behandelen alvorens het ter beschikking testellen aan derden. Als grondstof wordt soms in eigen beheer gewonnenwater gebruikt (grondwater, oppervlaktewater of zeewater) of eenaangeleverd halffabrikaat (bijvoorbeeld zoals geleverd door NV Water-winningbedrijf Brabantse Biesbosch of NV WatertransportmaatschappijRijn-Kennemerland). Bij collectieve watervoorzieningen wordt dangesproken van een zelfstandige collectieve watervoorziening. Vanwegeonzekerheid over de kwaliteit van de grondstof is het uitgangspunt dat hetwater moet worden onderzocht op alle in Bijlage A genoemdeparameters.
Het kan ook zijn dat een collectieve watervoorziening als grondstof
gebruik maakt van door een waterleidingbedrijf geleverd drinkwater en ditwater, na behandeling, bijvoorbeeld als warm tapwater aan verbruikerslevert. In het laatste geval wordt gesproken van een aangeslotencollectieve watervoorziening. Omdat er van uit mag worden gegaan dathet waterleidingbedrijf drinkwater levert dat aan de in Bijlage A gesteldeeisen voldoet, hoeft het te leveren water door de eigenaar van decollectieve watervoorziening alleen te worden onderzocht op deparameters die door de behandeling of door de distributie na de behan-deling een verandering (kunnen) ondergaan.
Collectieve leidingnetten zijn per definitie aangesloten op het leidingnet
van een waterleidingbedrijf of een andere waterleverancier. Het waterwordt in het collectieve leidingnet niet behandeld, alleen gedistribueerd.
Voor collectieve leidingnetten buiten gebouwen in de zin van de
Woningwet is in onderhavig besluit bepaald dat deze moeten voldoen aanNEN 1006. Voor leidingnetten op kampeerterreinen gold dat reeds opbasis van het Besluit gezondheid, hygiëne en veiligheid kampeerterreinen. De desbetreffende bepalingen zijn bij inwerkingtreding van dit besluitvervallen. Voor leidingnetten die deel uitmaken van een gebouw geldtreeds uit hoofde van de Woningwet en het Bouwbesluit dat NEN 1006daarop van toepassing is.
Bij collectieve leidingnetten waarmee over een jaar genomen
gemiddeld meer dan 100 m3 leidingwater per dag of 30 m3 warm tapwaterper dag wordt gedistribueerd moet het water periodiek op een aantalparameters worden gecontroleerd. Het gaat hier om grotere encomplexere leidingnetten waarbij er een risico is dat het water bij hettappunt als gevolg van gebreken van het leidingnet voor bepaaldeparameters niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Bij de teonderzoeken parameters wordt onderscheid gemaakt tussen distributievan drinkwater en warm tapwater.
De Drinkwaterrichtlijn biedt de mogelijkheid tot het uitzonderen van de
toepassing van de richtlijn van voor menselijke consumptie bestemdwater, dat afkomstig is van een afzonderlijke voorziening die gemiddeldminder dan 10 m3 leidingwater per dag levert of waarvan minder dan 50personen gebruik maken (deze uitzonderingsmogelijkheid geldt evenwelniet indien het water wordt geleverd in het kader van een commerciële ofopenbare activiteit). Van deze uitzonderingsmogelijkheid is geen gebruikgemaakt in dit besluit. Afgezien van het naar verwachting zeer beperkteaantal gevallen waarin sprake is van levering aan derden buiten dehuishoudelijke sfeer, zonder dat er sprake is van een commerciële ofopenbare activiteit, zou het toepassen van deze uitzondering strijdig zijnmet het in de Hoofdlijnennotitie Herziening Waterleidingwet (kamer-stukken II 1997/98, 25 869, nr. 1) neergelegde beginsel dat overal inNederland eenzelfde beschermingsniveau wordt gehanteerd, onafhan-kelijk van de locatie waar het leidingwater wordt gebruikt.
De in een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet te
verwerken materialen moeten tenslotte voldoen aan Hoofdstuk IIB. 2.3 Kwaliteitseisen, meetfrequenties en analysemethoden
De Drinkwaterrichtlijn kent een algemene verplichting voor lidstaten om
er voor te zorgen dat water bestemd voor menselijke consumptie geenmicro-organismen, parasieten of stoffen bevat in hoeveelheden ofconcentraties die een gevaar op kunnen leveren voor de volksgezondheid. Voorts verplicht de Drinkwaterrichtlijn lidstaten om voor de in de richtlijngenoemde parameters kwaliteitseisen voor water bestemd voor mense-lijke consumptie vast te stellen. Deze kwaliteitseisen mogen niet minderstreng zijn dan de in de richtlijn vermelde waarden. In aanvulling hieropdienen lidstaten kwaliteitseisen vast te stellen voor andere parameters,die niet in de Drinkwaterrichtlijn zijn opgenomen, indien de beschermingvan de volksgezondheid dit vereist. Daarenboven bepaalt de Drinkwater-richtlijn dat maatregelen ter uitvoering daarvan in geen geval mogenleiden tot een achteruitgang van de kwaliteit voor zover dit van belang isvoor de bescherming van de volksgezondheid dan wel dat de verontrei-niging van voor drinkwaterproductie bestemd water niet toeneemt(«stand still» principe).
Tegen deze achtergrond zijn in bijlage A voor een reeks parameters
waarden aangegeven die in acht moeten worden genomen. In vrijwel allegevallen gaat het om maximumwaarden. Waar het om minimumwaardengaat is dat aangegeven. Bij de vaststelling van de parameterwaarden isgebruik gemaakt van het ter zake opgestelde advies van het RIVM (RIVM
Rapport 734301 018, augustus 1999) en het daarop ontvangen commen-taar van de VEWIN en het KIWA NV. Voor een aantal parameters in bijlageA zijn – overeenkomstig de verplichting of mogelijkheid daartoe in derichtlijn- de eisen strenger dan de minimumeisen, genoemd in de richtlijn. De reden hiervoor is dat dit voor deze parameters in de Nederlandseomstandigheden haalbaar is en uit het oogpunt van de bescherming vande volksgezondheid ook gewenst is. Dit betreft de volgende parameters:
PAK’s (som van 10 in plaats van 4 stoffen), nitriet, boor,
tabel IIIa: zuurgraad, ammonium, geleidingsvermogen, chloride,
tabel IIIb: sulfaat en natrium. Bromaat en trihalomethanen zijn stoffen die ontstaan bij de desinfectie
van drinkwater. Gelet op de gezondheidsrisico’s, die aan deze nevenpro-ducten van desinfectie zijn verbonden, zijn in de Drinkwaterrichtlijnmaximum toelaatbare concentraties te bereiken na een bepaaldeovergangstermijn vastgelegd. Deze waarden en het hanteren van eenovergangstermijn zijn afgestemd op de huidige desinfectiepraktijken in deverschillende lidstaten. In de Drinkwaterrichtlijn is daarbij aangegeven datde lidstaten er voor dienen te zorgen dat alle maatregelen wordengenomen om de concentraties van bromaat en trihalomethanen zoveelmogelijk te verlagen. Voor Nederland geldt dat met het hoge niveau vanzuivering nu reeds stringentere kwaliteitseisen kunnen worden gesteld. Indit verband is binnen de trihalomethanen ook een aparte kwaliteitseisvoor broomdichloormethaan in de tabel opgenomen in verband met degenotoxisch carcinogene eigenschappen van deze stof.
In aanvulling op de richtlijn zijn in tabel I (microbiologische parameters)
als parameters (Entero)virussen en protozoa (cryptosporidium en giardia)toegevoegd. Dit in verband met het toegenomen inzicht in demogelijkheid van infectierisico’s bij het gebruik van oppervlaktewater. Inbijlage A is – eveneens overeenkomstig de verplichting of mogelijkheiddaartoe van de Drinkwaterrichtlijn – ook een aantal aanvullendeparameters opgenomen, die niet zijn genoemd in de richtlijn en al deeluitmaakten van het Waterleidingbesluit, zoals dat voorheen gold. Dezeparameters blijven met de huidige kwaliteitseisen gehandhaafd, gelet opde hiervoor genoemde algemene «stand still» verplichting uit de richtlijn. Het gaat om de volgende parameters:
Tabel IIIa: totale hardheid, bicarbonaat, zuurstof, temperatuur, saturatie-
index, Aeromonas, bacteriofagen en radioactiviteit (totale a en b)
Een overzicht van meer stringente of additionele normen:
Niet de parameterwaarde maar kortereovergangstermijn.
Niet de parameterwaarde maar meer PAKs(10 i.p.v. 4) gespecificeerd.
Handhaven norm Waterleidingbesluit(stand-still).
Volgt advies WHO (stringenter dan deDrinkwaterrichtlijn).
Opdracht in Richtlijn: waar mogelijkmoeten lidstaten naar een lagere waardestreven (en in Nederland is dit mogelijk)
Handhaven norm Waterleidingbesluit (vanbelang i.v.m. beperking metaaloplossendvermogen).
Microbiologische parameters (tabel I)Enterovirussen
Meetverplichting. Geen normwaarde,maar maximuminfectierisico. Zie voetnootbij Tabel I (Bijlage A).
Volgt advies Werkgroep HerzieningNormen Waterleidingbesluit.
Handhaven parameter Waterleiding-besluit, met iets ruimere normwaarde. Vanbelang voor beheersing metaaloplossendvermogen van leidingwater.
Vervangt parameter agressiviteit inWaterleidingwet (NB Drinkwaterrichtlijngeeft aan dat water niet agressief mag zijn. Deze parameter is ondersteunend voorbeheersing en controle van kwaliteits-processen).
Alleen meetverplichting. Geen norm-waarde.
Volgt advies Werkgroep HerzieningNormen Waterleidingbesluit
Geen normwaarde ingevuld. Volgt adviesWerkgroep Herziening NormenWaterleidingbesluit.
Volgt advies Werkgroep Herzieningnormen Waterleidingbesluit.
Variant op bestaande norm inWaterleidingbesluit.
Tenslotte is in tabel IIIc overeenkomstig de Drinkwaterrichtlijn een
aantal zogeheten signaleringsparameters opgenomen die van belang zijnvoor het signaleren van eventuele verontreinigingen. Dit betreft devolgende groepen van organische verbindingen: adsorbeerbareorganische halogeenverbindingen (AOX), monocyclische koolwater-stoffen/aromaten, aromatische aminen, chloorfenolen, gehalogeneerdemonocyclische koolwaterstoffen en gehalogeneerde alifatische koolwater-stoffen.
In de Drinkwaterrichtlijn is voorts vastgelegd met welke minimum-
frequentie de controle van het water bestemd voor menselijke consumptiedoor middel van analyse van monsters water moet plaatshebben en aanwelke eisen de te gebruiken analysemethoden moeten voldoen. Inbijlagen B respectievelijk C van het voorliggende besluit zijn de desbetref-fende vereisten overgenomen, rekening houdend met het RIVM-advies terzake.
De Drinkwaterrichtlijn biedt de mogelijkheid dat er nadere
communautaire richtsnoeren worden opgesteld, via de in artikel 12 van derichtlijn vastgelegde procedure, voor controleprogramma’s (frequentie,plaats en wijze van bemonstering en analysemethoden). Op korte termijnis dit te verwachten voor de parameters lood, koper, nikkel en radioacti-viteit. Deze richtsnoeren zullen, voorzover nodig, worden vastgelegd inhet Waterleidingbesluit. Vooruitlopend op deze formele omzetting zal detoezichthouder deze richtsnoeren hanteren bij de goedkeuring van hetmeetprogramma, bedoeld in artikel 6 van dit besluit. 2.4 Materialen en chemicaliën
Zie de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 17g en 17h. 2.5 Informeren van verbruikers
Op verschillende plaatsen in het voorliggende besluit zijn bepalingen
opgenomen met verplichtingen tot het informeren van verbruikers overde kwaliteit van het leidingwater. Op grond van artikel 4, vijfde en zesdelid, moet de eigenaar van een waterleidingbedrijf, van een collectievewatervoorziening en van een collectief leidingnet de verbruikers infor-meren en adviseren in geval van normoverschrijdingen. Als een waterlei-dingbedrijf een normoverschrijding constateert die haar oorzaak heeft ineen op zijn leidingnet aangesloten installatie, dan dient het bedrijf opgrond van artikel 4a de eigenaar daarvan en de betreffende verbruikers teinformeren en adviseren. Als de Minister van VROM met toepassing vanartikel 4c besluit tot het verlenen van een ontheffing van de kwaliteits-eisen, wordt dit op grond van artikel 24 bekend gemaakt in de Staats-courant, landelijke en regionale dagbladen.
In het algemeen moeten de actuele kwaliteitsgegevens van een
watervoorziening met een samenvattend jaaroverzicht op grond vanartikel 25 door de eigenaar voor een ieder toegankelijk worden gesteld.
Op grond van hoofdstuk VA van de wet stelt de Minister van VROM
daarnaast jaarlijks een verslag op van de kwaliteit van het leidingwater. Transponeringstabel
artikel in Waterleidingbesluit, nawijziging
daarvan niet van invloed is op degezondheid; aan de mogelijkheidom kleinere voorzieningen uit tezonderen is geen toepassinggegeven
betrokken bevolking overuitzondering kleine voorzienin-gen
mogelijk overeen met niveau datnu in de praktijk wordt gereali-seerd
geregeld in artikel 4, eerste entweede lid (geldt op grond vanartikel 1, onder a, tevens voor deeigenaar van een collectievewatervoorziening; voor deeigenaar van een collectiefleidingnet geldt artikel 15e, eerstelid, van de wet)
eisen moet worden voldaanvoor water dat via eendistributienet wordt geleverd
indien nationale kwaliteitseisenworden overschreden of kwali-teit water gevaar oplevert voorde volksgezondheid: lidstaatzorgt dat– herstelmaatregelen wordengetroffen– levering zo nodig wordtverboden– zo nodig gebruiksbeper-kingen worden opgelegd– verbruikers worden geïn-formeerd
waarden bijl. A en zo nodigadviseren van specifiekegevoelige bevolkingsgroepen
artikel in Waterleidingbesluit, nawijziging
water worden gebruikt, endaardoor veroorzaakteverontreinigingen, niet in tehoge concentratie in waterachterblijven en geen afbreukdoen aan de bescherming vande volksgezondheid
ARTIKELSGEWIJS
De voor de eigenaar van een waterleidingbedrijf geldende verplich-
tingen gelden – voor zover niet anders aangegeven – tevens voor deeigenaar van een collectieve watervoorziening. Voor de eigenaar van eencollectief leidingnet gelden op deze eigenaar specifiek toegesnedenverplichtingen.
Met de term «eigenaar» wordt gedoeld op de juridische eigenaar, ook
indien deze niet de economische eigenaar (de exploitant) is. De ingevolgedit besluit op de eigenaar rustende verplichtingen rusten derhalve op dejuridische eigenaar. Hiervoor is gekozen omdat alleen de juridischeeigenaar bevoegd is en bij machte om veranderingen in de hem toebeho-rende installatie tot stand te brengen. Indien de juridische eigenaar niettevens de economische eigenaar (exploitant) van de installatie is, kan hij,indien wenselijk en voor zover passend in de onderlinge rechtsver-houding, de laatstgenoemde machtigen of opdragen om uitvoering tegeven aan de verplichtingen van dit besluit. In dat geval is de exploitantook aanspreekpunt voor de toezichthouder. De juridische eigenaar blijftechter primair verantwoordelijk en te allen tijde volledig aanspreekbaar opde naleving van dit besluit.
Leidingwater is in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Waterleidingwet
gedefinieerd als water, bestemd om te drinken, te koken, voedsel tebereiden of bestemd voor andere huishoudelijke doeleinden, dat door eenwaterleidingbedrijf of collectieve watervoorziening aan derden terbeschikking wordt gesteld.
Warm tapwater valt onder het begrip leidingwater; de regels voor
leidingwater omvatten dus tevens warm tapwater. Warm tapwater isverwarmd en al dan niet met ander (koud of verwarmd) leidingwatervermengd leidingwater.
Artikel 1, tweede lid, van de Waterleidingwet houdt in dat bij algemene
maatregel van bestuur kan worden bepaald dat onderdelen van deze wetniet van toepassing zijn met betrekking tot water dat uitsluitend bestemdis voor bij die maatregel aangegeven doeleinden, waarvoor de kwaliteitvan het water niet van invloed is op de gezondheid van de betrokkenverbruikers.
Op grond van artikel 2 is een aantal onderdelen van de wet onder de
daar genoemde voorwaarde niet van toepassing op huishoudwater, zijndeleidingwater dat uitsluitend bestemd is voor toiletspoeling, gebruik inwasmachine of het besproeien van de tuin. Dit omvat hoofdstuk II (metuitzondering van de zorgplicht van artikel 4, eerste lid, en de artikelen 4btot en met 8 van de wet (de bepalingen inzake de handhaving)). Dit omvattevens hoofdstuk IIA, met uitzondering van de zorgplicht van artikel 15a,eerste lid, en artikel 15a, tweede lid, juncto artikel 15b (handhaving) vande wet, hoofdstuk IIB, met uitzondering van artikel 15e, tweede lid (eisenaan leidingnetten), alsmede de hoofdstukken III en IV van de wet.
Met name zijn uitgezonderd de in bijlage A genoemde kwaliteitseisen
(met bijbehorende meetfrequenties en analysevoorschriften). Dezeuitzondering geldt evenwel uitsluitend indien de kwaliteit van dithuishoudwater niet van invloed is op de gezondheid van de betrokkenverbruikers. In geval van twijfel beslist de toezichthouder of aan dezevoorwaarde wordt voldaan.
In het Beleidsstandpunt huishoudwater (kamerstukken II, 1998/99,
26 484, nr. 1) heeft de Minister van VROM aangegeven dat op grond vanervaringen met een zestal proefprojecten er op wat langere termijnkwaliteitseisen voor dit water zullen worden geformuleerd en wettelijkzullen worden verankerd. Tot die tijd geldt dat niet aan bijlage A behoeft teworden voldaan indien de kwaliteit van het huishoudwater niet vaninvloed is op de gezondheid, en dat het huishoudwater moet voldoen aande artikelen 4, eerste lid, en 15a, eerste lid, van de wet (eis van deugdelijk-heid). De eigenaar is primair verantwoordelijk voor de naleving van degenoemde voorwaarde van artikel 2 en van de kwaliteitseis van artikel 4,eerste lid en artikel 15a, eerste lid. Bij de beoordeling van de naleving vandeze bepalingen zal de toezichthouder uitgaan van de kwaliteitseisen diezijn voorgesteld in het RIVM-rapport «Gezondheidsrisico’s en normstellingvoor huishoudwater» (nr. 289202019) en het KIWA NV-rapport «Micro-biologische veiligheid van huishoudwater; voor toepassing van toilet,wassen kleding en buitenkraan» (SWE 99 010). Hierbij zal rekeningworden gehouden met voortschrijdend inzicht ten aanzien van degezondheidsrisico’s. Indien nodig kan de toezichthouder op grond van deartikelen 7 en 8 van de Waterleidingwet voorschrijven dat bepaaldemaatregelen (zoals meetverplichtingen) worden genomen of dat delevering wordt gestaakt of beperkt.
Artikel 2 ziet op zowel bestaande situaties waarin huishoudwater wordt
gebruikt, als op nieuwe huishoudwaterprojecten. Het kan daarbij gaan omde aanleg van een collectieve voorziening voor huishoudwater waarvanmeerdere woningen gebruik maken, maar ook om het collectief installerenvan individuele huishoudwatersystemen of aansluitingen daarvoor inwoningen in een nieuwbouwwijk of een bestaande wijk. Het verdientaanbeveling om in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met detoezichthouder, opdat deze zich een oordeel kan vormen over dedeugdelijkheid van het water en het niet van invloed zijn van de kwaliteitdaarvan op de volksgezondheid.
De werkingssfeer van artikel 4, eerste lid, is ingevolge dit wijzigings-
besluit verruimd van drinkwater tot leidingwater. Inhoudelijk is debepaling verder genormeerd en geconcretiseerd in die zin dat hetcriterium «geen eigenschappen waardoor het voor de volksgezondheidnadelig kan zijn» is vervangen door: geen micro-organismen, parasietenof stoffen in aantallen per volume-eenheid of concentraties die nadeligegevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben.
De strekking van deze bepaling is evenwel dezelfde gebleven. Met
«nadelige gevolgen voor de volksgezondheid» wordt hetzelfde bedoeldals «voor de volksgezondheid nadelig».
Het leidingwater moet aan de tappunten aan de gestelde kwaliteitseisen
voldoen. Met tappunten worden bedoeld die plaatsen waar het leiding-water ter beschikking komt voor gebruik (dus waar het uit de leiding of hettoestel komt).
Niet alleen leidingwater dat binnen gebouwen aan de tappunten ter
beschikking komt moet aan de bedoelde kwaliteitseisen voldoen, maarook leidingwater aan tappunten binnen een bepaald perceel, niet zijndeeen gebouw, moet daaraan voldoen. Dit laatste omvat bijvoorbeeldvolkstuincomplexen, tentoonstellingen in de open lucht en in tenten endergelijke, recreatieve voorzieningen in de open lucht, kampeerterreinenen (tijdelijke) kampementen.
Uitgangspunt is dat de eigenaar van het waterleidingbedrijf of van een
collectieve watervoorziening primair verantwoordelijk is voor de kwaliteitvan het leidingwater zoals dat aan de tappunten binnen een gebouw ofperceel ter beschikking komt en daartoe de waterkwaliteit meet encontroleert als bedoeld in de artikelen 6 en volgende. Deze verantwoorde-lijkheid omvat ingevolge artikel 4a niet het herstel van de door gebrekenin de aangesloten leidingnetten en aangesloten watervoorzieningenveroorzaakte tekortkomingen in de kwaliteit van het leidingwater, in welkegevallen de eigenaar van deze aangesloten installaties verantwoordelijkis. In deze gevallen rusten de verplichtingen van artikel 4 derhalve op deeigenaar van de aangesloten collectieve watervoorziening (met uitzon-dering van woninginstallaties) en gelden op grond van artikel 4a advies-en informatieplichten voor de eigenaar die het leidingwater levert aandeze aangesloten leidingnetten en voorzieningen. Voor de eigenaar vaneen collectief leidingnet geldt artikel 15e, eerste lid, van de wet.
Indien een ander dan de eigenaar (bijvoorbeeld naar aanleiding van
uitgevoerde monsternemingen) constateert dat het leidingwater niet aande gestelde kwaliteitseisen voldoet moet deze ingevolge het vierde lid deeigenaar direct informeren.
Indien niet aan bijlage A, tabel I en II, wordt voldaan is het derde lid van
toepassing, met onderzoek-, herstel- en informatieplichten als aange-geven (in geval van overschrijdingen van de waarden van tabel III isartikel 4b van toepassing). Het onderzoek wordt gericht op het zo snelmogelijk bepalen van eventuele (dreigende) nadelige gevolgen voor devolksgezondheid. Indien op voorhand al aannemelijk is dat sprake is vandergelijke nadelige gevolgen worden direct maatregelen genomen gerichtop bescherming van de volksgezondheid. Indien de levering vanleidingwater naar zijn oordeel nadelige gevolgen kan opleveren voor devolksgezondheid kan de inspecteur op grond van artikel 8 van de
Waterleidingwet de levering van leidingwater verbieden of slechtstoestaan voor gebruik in door hem aan te geven gevallen. Ook indien deinspecteur gebruik maakt van deze bevoegdheid zijn de uit artikel 4,derde, vijfde en zesde lid, voor de eigenaar volgende verplichtingenonverminderd van toepassing.
Maatregelen als bedoeld kunnen enerzijds betrekking hebben op herstel
van de kwaliteit van het leidingwater en anderzijds op hulp en advies aanpersonen wiens gezondheid wordt aangetast of bedreigd.
Uitgangspunt is derhalve dat eventuele schade aan de volksgezondheid
wordt voorkomen en dat de eigenaar van een waterleidingbedrijf of vaneen collectieve watervoorziening indien nodig direct optreedt omdreigende of verdere schade aan de gezondheid van personen tevoorkomen en reeds opgetreden schade en de gevolgen daarvan voorpersonen zoveel mogelijk tegen te gaan en te herstellen. De betrokkenverbruikers worden daartoe direct en volledig op de hoogte gebracht envan advies en hulp voorzien. Ook indien de toezichthouder eennormoverschrijding constateert is het primair de eigenaar, op wie dezeverantwoordelijkheid rust. Uiteraard kan de toezichthouder daarbijadviseren en ondersteuning verlenen.
De in het vijfde lid opgenomen informatie- en adviesplicht jegens de
verbruikers geldt in deze gevallen op grond van het zesde lid tevens voorde eigenaar van een collectief leidingnet.
Artikel 4a bevat voor de eigenaar van een waterleidingbedrijf of van een
collectieve watervoorziening ten opzichte van artikel 4 afwijkende regelsvoor de in artikel 4a bedoelde gevallen. De verplichtingen van dezeeigenaars blijven in dit geval beperkt tot informatie- en adviesplichtenjegens degene die (verder in de keten) eigenaar is van de op zijn netaangesloten woninginstallatie, collectieve watervoorziening of collectiefleidingnet, indien hij gebreken vaststelt in laatstbedoelde, op zijnleidingnet aangesloten installaties. Artikel 4 (en artikel 15e, eerste lid, vande wet, voor de eigenaar van een collectief leidingnet) is in deze gevallenevenwel onverkort van toepassing op de eigenaar van de aangesloteninstallatie als bedoeld. In een geval waarbij er sprake is van een keten vaneigenaren (waterleidingbedrijf – collectieve watervoorziening – collectiefleidingnet) berust de informatie- en adviesplicht bij degene die degebreken in het aangesloten leidingwaternet constateert, bijvoorbeeld opgrond van analyses van het tapwater of bij de uitoefening van decontroletaak op basis van artikel 15. Deze eigenaar informeert deeigenaren «verderop in de keten». De adviesverplichting kan bijvoorbeeldinhouden dat wordt aangeraden om een installateur in te schakelen bij deopsporing en reparatie van het mankement.
Ingevolge de bedoelde informatie- en adviesplicht worden de voor de
eigenaar van de aangesloten woninginstallatie, collectief leidingnet ofcollectieve watervoorziening mogelijke herstelmaatregelen en de voor deverbruikers mogelijke aanvullende herstelmaatregelen aangegeven. Indien behandeling van het door de eigenaar van het waterleidingbedrijfof van de watervoorziening geleverde leidingwater in het bijzonderaangewezen is om de door het leidingnet of aangesloten collectievewatervoorziening veroorzaakte kwaliteitsverslechtering op te heffen dientdit eveneens te worden overwogen.
De primaire verantwoordelijkheid voor gebreken in deze aangesloten
leidingnetten of watervoorzieningen berust op grond van artikel 4 enartikel 15e, eerste lid, van de wet, evenwel steeds bij de eigenaar van dezeaangesloten installaties.
De toezichthouder kan in alle gevallen op grond van de artikelen 7
juncto 15b, dan wel juncto 15f, van de wet, ten aanzien van de eigenaar
van de betreffende installatie de uitvoering van bepaalde maatregelenvoorschrijven en daarvoor termijnen aangeven.
Artikel 4b heeft betrekking op de situatie dat niet wordt voldaan aan
tabel III (onderdelen a, b en c), opgenomen in bijlage A (indicator-parameters). Omdat overschrijding van deze parameters kan duiden opeen risico voor de volksgezondheid berust in dat geval op de eigenaarinformatieplichten alsmede onderzoeks- en -indien nodig- herstelplichten.
Artikel 4c bepaalt dat de Minister van VROM bevoegd is tot ontheffing-
verlening in geval van overschrijding van waarden uit tabel II (chemischeparameters). Overschrijdingen van waarden uit tabel I (microbiologischeparameters) zijn in geen geval toegestaan.
De bevoegdheid tot ontheffingverlening van waarden uit tabel II
(chemische parameters) bestond reeds onder het Waterleidingbesluit,zoals dat voorheen gold (artikel 4, tweede lid, onder a), met grondslag inartikel 4, tweede lid, onder a, van de Waterleidingwet. Deze uitvoerings-bevoegdheid zoals genormeerd en gegeven in het besluit, maakt deel uitvan de algemene, toetsende en handhavende taak van het bevoegdgezag. Voor de praktijk is continuering van deze bevoegdheid onmisbaaromdat, bij het ontbreken daarvan, bij iedere overschrijding – ook diezonder gezondheidsrisico – zou moeten worden overgegaan totstopzetting van de watervoorziening met alle nadelige gevolgen van dien.
Voor de toepassing van deze bevoegdheid is allereerst van belang of de
overschrijding van waarden uit tabel II tijdelijk aanvaardbaar is vanuit hetoogpunt van het belang van de volksgezondheid. Nadelige gevolgen voorde volksgezondheid zijn niet aanvaardbaar. Indien de overschrijding nietaanvaardbaar is, dient de watervoorziening tijdelijk op andere wijze plaatste vinden en wordt geen ontheffing verleend. Indien de overschrijdingtijdelijk wel aanvaardbaar is, kan de watervoorziening met ontheffingworden voortgezet. In twijfelgevallen verdient het de voorkeur dewatervoorziening op andere wijze voort te zetten, totdat de overschrijdingis opgeheven. Indien de watervoorziening redelijkerwijs niet op anderewijze mogelijk is kan een ontheffing worden verleend, indien de gevolgenvoor de volksgezondheid van het ontbreken van een openbare watervoor-ziening nadeliger zijn dan een voortgezette watervoorziening waarbijtijdelijk niet aan alle waarden uit tabel II wordt voldaan.
Een ontheffing als hier bedoeld wordt steeds voor een bepaalde tijd van
ten hoogste drie jaar vastgesteld. Ongeacht deze periode kan eenontheffing evenwel te allen tijde weer worden ingetrokken in het belangvan de volksgezondheid. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien er naarhet oordeel van de Minister van VROM geen belemmeringen (meer) zijnom te voldoen aan tabel II. Ook kunnen om die reden de aan de ontheffingverbonden beperkingen en voorschriften worden gewijzigd, aangevuld ofingetrokken.
Overeenkomstig de Drinkwaterrichtlijn wordt aan het eind van de eerste
ontheffingsperiode geëvalueerd of voldoende voortgang is gemaakt bijhet opheffen van de overschrijding. Indien een ontheffing voor de eerstemaal wordt verlengd wordt deze evaluatie toegezonden aan deCommissie van de Europese Gemeenschappen. In geval van een tweedeverlenging als bedoeld in het vijfde lid, uitsluitend bedoeld voor uitzonder-lijke gevallen, wordt overeenkomstig de Drinkwaterrichtlijn door deMinister van VROM voorafgaand goedkeuring gevraagd aan deCommissie van de Europese Gemeenschappen. In beide gevallen gaat hijna of naar zijn oordeel voldoende voortgang is gemaakt bij het opheffenvan de overschrijding.
Artikel 4d, eerste lid, regelt de ontheffingverlening door de toezicht-
houder van de waarden uit tabel II (chemische parameters), uitsluitend indie gevallen waarin (naar zijn oordeel) geen sprake is van nadeligegevolgen voor de volksgezondheid, waarin de overschrijding binnen 30dagen kan worden opgeheven en dezelfde parameterwaarde voor eenbepaalde waterlevering in de voorafgaande twaalf maanden niet voor intotaal meer dan 30 dagen is overschreden (een en ander is dus bedoeldvoor lichte normoverschrijdingen). In deze gevallen is artikel 4c niet vantoepassing. Deze ontheffingsbevoegdheid vormt een meer explicietevoortzetting van de meldingsplicht in geval van het niet voldoen aan tabelIV van bijlage A (oud), bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, juncto hetvierde lid, van het voorheen geldende Waterleidingbesluit, met grondslagin artikel 4, tweede lid, onder a, van de Waterleidingwet (op grondwaarvan de toezichthouder al dan niet instemde met een afwijking). Hetbij de toelichting op artikel 4c vermelde met betrekking tot hetuitvoeringsgerichte karakter van deze bevoegdheid, binnen een door dewet en het besluit gegeven kader, is mede van toepassing, met dienverstande dat het hier uitsluitend lichte overschrijdingen kan betreffen.
Cap00-Goldwurm 4a bozza 1-06-2004 14:15 Pagina XQualità della Vita nella ricerca e nella societàLa ricerca sulla qualità della vita ha avuto un impulso notevole in campomedico soltanto quando si è diffusa la consapevolezza che, per valutare irisultati dei trattamenti in medicina, erano insufficienti gli abituali parametriclinici. Nella valutazione degli esiti, quindi, ci si è resi conto che
file:///C:/Dokumente%20und%20Einstellungen/Eckhard/Eigen. HBSWK Pub. Date: Feb 27, 2006 A values-driven organization poses unique risks for its leaders—in particular, charges of hypocrisy if the leaders make a mistake. Sandra Cha of M cGill University and Amy Edmondson of Harvard Business School discuss what to do when values backfire. by Martha Lagace, Senior Editor, HBS Working Kno