RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000
getroffene, enkel aansprakelijk is voor de schade die volgens
verbintenissen uit overeenkomst, miskenning van het begrip
de Arbeidsongevallenwet voor vergoeding in aanmerking
«Belgische internationale openbare orde» en van het alge-
komt; dat de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de
meen rechtsbeginsel volgens welk de rechtbanken van de wet
non-discriminatie, wat dat betreft, niet uitsluiten dat een
kennen, ook de buitenlandse wet (adagium «jura novit
onderscheid in behandeling wordt gemaakt tussen catego-
rieÈen van personen, op voorwaarde dat het berust op een
doordat het hof van beroep, in zijn arrest van 22 maart
objectief criterium en redelijkerwijs is verantwoord; dat de
1995, erop wijst dat «diezelfde overeenkomst (het huur-
wetgever, in zoverre hij slechts een forfaitaire vergoeding
contract van 22 februari 1990) uitdrukkelijk onderworpen is
toekent aan de getroffenen van een arbeidsongeval of aan
aan het Luxemburgse recht (art. 16)»; dat het vaststelt dat
hun rechthebbenden, en in zoverre hij, onder de laatst-
«de partijen overeengekomen zijn het Luxemburgse recht
genoemden, de lijst van de gerechtigden op forfaitaire ver-
toe te passen»; dat het hof vervolgens in het bestreden arrest
goedingen beperkt, reeds in 1903 niet alleen de risico's tus-
beslist «dat ambtshalve moet worden nagegaan of voor-
sen werkgever en getroffene heeft verdeeld, maar ook de
noemd beding, dat voorkomt in art. 13 van de overeenkomst
getroffene ontslagen heeft van de verplichting om de schuld
en krachtens welk (eiseres) aanspraak maakt op de betaling
van de werkgever of het schadeveroorzakende gebrek van de
van het bedrag van 1.208.640 frank, dat overeenkomt met
zaak alsook het oorzakelijk verband tussen die schuld of dat
de 24 maanden huur die nog betaald moeten worden bij de
gebrek en de geleden schade te bewijzen; dat, derhalve, het
ontbinding van de overeenkomst, vermeerderd met de in-
onderscheid dat volgt uit art. 46 van de Arbeidson-
trest tegen de wettelijke rentevoet, te rekenen van 5 december
gevallenwet van 10 april 1971 berust op criteria die het
1991, strijdig is met art. 6 B.W.; dat uit de forfaitaire aard
objectief en redelijk verantwoorden; dat er een redelijke
van het strafbeding volgt dat de rechter, van geval tot geval,
verhouding van evenredigheid bestaat tussen de aangewende
moet oordelen of het hem voorgelegde beding een schade-
vergoedingsbeding is; dat zulks niet het geval is wanneer de
Overwegende dat het hof van beroep zich door die over-
forfaitaire vergoeding hoger is dan de schade die bij het
wegingen de bevoegdheid van het Arbitragehof heeft toe-
sluiten van de overeenkomst normaal kan worden voorzien
ingeval van wanprestatie, zodat zij de schuldeiser een winst
Dat het middel dienaangaande gegrond is.
oplevert die buiten verhouding staat tot wat de gewone
uitvoering van de overeenkomst hem zou hebben opge-
bracht, waardoor die schuldeiser, van meet af aan, belang
zou hebben bij de niet-uitvoering van de overeenkomst,
veeleer dan bij de uitvoering ervan; dat de rechter bij de
beoordeling van de wettigheid van een dergelijk beding en
gelet op de aard en het voorwerp van zodanig beding, re-
kening moet houden met het tijdstip waarop de overeen-
komst is gesloten, zodat hij niet dient na te gaan of het
strafbeding in feite ertoe geleid heeft dat de eiser ten gevolge
van het strafbeding een (hogere) schadevergoeding heeft
gekregen dan die waarop hij volgens het gemene recht
aanspraak had kunnen maken; dat de pogingen van (eiseres)
Internationaal privaatrecht ± Overeenkomst ± Toepasselijk
om te bewijzen dat het in het strafbeding bepaalde bedrag
recht ± Europees Verdrag Overeenkomsten-i.p.r. ± Schade-
overeenstemt met de schade die zij in casu werkelijk geleden
beding ± Toetsing aan Belgische openbare orde
heeft doordat zij het gehuurde voertuig pas in maart 1993,
dus twintig maanden na de ontbinding van de overeen-
De rechter die, na te hebben vastgesteld dat een overeen-
komst, heeft kunnen recupereren, niet relevant zijn; (.); dat
komst aan het Luxemburgse recht is onderworpen, nagaat of
er niettemin dient op gewezen te worden dat het strafbeding,
het in die overeenkomst opgenomen schadebeding geldig is
aangezien het hoe dan ook geen rekening houdt met de
volgens het Belgische recht, schendt art. 3, § 1, van de wet van
herverkoopwaarde van het door de verhuurder terug-
14 juli 1987 houdende goedkeuring van het verdrag inzake het
genomen voorwerp, aan de schuldeiser de mogelijkheid
recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.
biedt om meer voordeel te halen uit de wanprestatie van zijn
schuldenaar dan uit de normale uitvoering van de overeen-
N.V. naar Luxemburgs recht E. t/ D. en V.
komst; dat het aldus opgevatte strafbeding niet voldoet aan
de criteria van een rechtmatig schadevergoedingsbeding; dat
Gelet op het bestreden arrest, op 13 maart 1996 gewezen
het litigieuze beding in casu vooral niet aanvaardbaar is daar
het vervat is in een overeenkomst betreffende de verhuur
Over het middel: schending van de artikelen 149 van de
van een nieuwe auto, die geen enkele bijzondere aanpassing
Grondwet, 19, eerste lid, 23 tot 28 Ger. W., 6, 1134, 1319,
aan de specifieke behoeften van de huurder heeft ondergaan
1320, 1322 B.W., 1152 van het Luxemburgse B.W., 1, 3, § 1,
en het dus van meet af aan te voorzien was dat het goed, in
7, § 1, van de wet van 14 juli 1987 houdende goedkeuring
geval van teruggave in de loop van de contractuele ver-
van het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op
huurperiode van 42 maanden, door de verhuurder voor een
verbintenissen uit overeenkomst, van het protocol en van
niet onaanzienlijke prijs, in zijn voordeel, zou kunnen wor-
twee gemeenschappelijke verklaringen, opgemaakt te Rome
den doorverkocht; dat het algemeen gesproken, een beding
op 19 juni 1980, 3, § 1, en 7, § 1, van het verdrag van Rome
volgens welk bij wanprestatie van de huurder (of de lessee in
van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op
geval van een leasingcontract) aan de verhuurder (of aan de
RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000
lessor) een forfaitaire schadevergoeding moet worden be-
Overwegende dat uit de stukken waarop het Hof vermag
taald die gelijk is aan de nog te betalen huurgelden, ver-
acht te slaan blijkt dat het hof van beroep, in een vorig
meerderd, in voorkomend geval, met de bedongen rest-
arrest van 22 maart 1995 heeft vastgesteld dat de op 22 fe-
waarde van het gefinancierde materieel, na aftrek van de
bruari 1990 tussen de partijen gesloten overeenkomst was
prijs van de tegeldemaking van het materieel, de enige me-
thode lijkt te zijn om bij niet-uitvoering van de overeen-
Dat het bestreden arrest beslist dat moet worden nage-
komst op een forfaitaire en redelijke wijze de te voorziene
gaan of het in art. 13 van die overeenkomst vervatte straf-
schade te ramen; (.) dat in casu het beding volgens welk, bij
de ontbinding van de huurovereenkomst, alle nog ver-
Overwegende dat het arrest, daar het nagaat of het
schuldigde huurgelden ineens moeten worden betaald, zon-
strafbeding geldig is volgens het Belgische recht en dat be-
der aftrek van de prijs van de verkoop van het terug-
ding nietig verklaart met toepassing van dat recht, hoewel de
genomen voertuig, geen schadevergoedingsbeding is en
overeenkomst aan het Luxemburgse recht is onderworpen,
bijgevolg nietig is omdat het strijdig is met art. 6 B.W.»,
de vorenaangehaalde wetsbepaling schendt;
terwijl, eerste onderdeel, het arrest in het ongewisse laat of
het hof van beroep dat strafbeding nietig heeft verklaard
omdat het strijdig was met: - art. 6 van het Belgische B.W.,
NOOT ± Een contract onder vreemd recht alleen aan de
waardoor het beslist dat de overeenkomst aan het Belgische
recht onderworpen was (eerste hypothese); - art. 6 van het
Luxemburgse B.W., waardoor het bevestigt dat de over-
1. Een arrest van het Hof van Beroep te Bergen van
eenkomst wel degelijk aan het Luxemburgse recht was on-
13 maart 1996 werd aan het toezicht van het Hof van Cas-
derworpen, zoals het heeft vastgesteld in zijn arrest van
satie onderworpen. Dat arrest was gebaseerd op een eerder,
22 maart 1995 (tweede hypothese); - de Belgische inter-
op 22 maart 1995, geveld tussenarrest. Daarin was beslist
nationale openbare orde; waardoor het bevestigt dat de
dat het geschil tussen een Luxemburgse vennootschap en
overeenkomst wel degelijk aan het Luxemburgse recht was
twee Belgische particulieren een Luxemburgse overeenkomst
onderworpen, maar dat recht uitsluit omdat de toepassing
betrof, namelijk een overeenkomst van autoverhuur ge-
ervan strijdig zou zijn met de Belgische internationale
sloten op 22 februari 1990, omdat de partijen een con-
openbare orde (derde hypothese); die dubbelzinnigheid in de
tractueel beding hadden gesloten (art. 16) waarin de ex-
motivering het Hof niet in staat stelt de juistheid van de
pliciete rechtskeuze stond. Het Hof velde daarna in 1996 zijn
beroepen beslissing na te gaan en gelijkstaat met het ont-
einduitspraak waarin het strafbeding in diezelfde overeen-
breken van redengeving (schending van art. 149 van de
komst in strijd met de openbare orde ± art. 6 B.W. ± werd
genoemd, omdat de schadebegroting forfaitair was en ze
geen rekening hield met de werkelijk geleden schade.
vijfde onderdeel, het arrest, in de eerste hypothese ver-
2. Toen het Hof van Beroep te Bergen zijn onderzoek
woord in het eerste onderdeel, niet heeft kunnen nagaan of
deed naar de strijdigheid met de openbare orde, vernoemde
het strafbeding in art. 13 van de overeenkomst geldig is
het Hof tweemaal de toepasselijkheid van art. 6 B.W. Het
volgens het Belgische recht, zonder daardoor het beginsel te
was daarbij niet duidelijk of daarmee sprake was van het
miskennen dat overeenkomsten de partijen strekken tot wet,
Belgische of van het Luxemburgse B.W. (het eerste onder-
aangezien art. 16 van de overeenkomst bepaalde dat «alle
deel van het middel onderstreept dit).
geschillen m.b.t. de uitvoering en de uitlegging van deze
Nu lag voor het Hof van Cassatie daar een belangrijk
overeenkomst worden voorgelegd aan de rechtbanken te
juridisch-technisch bezwaar. Het Hof besliste dat een referte
Luxemburg die bij uitsluiting bevoegd zijn om ze te be-
aan art. 6 B.W., dat begrepen werd als een zich baseren op
slechten. Deze overeenkomst onderworpen is aan het
de openbare orde (zonder meer) niet toelaatbaar was in een
Luxemburgse recht», en zonder tevens de regel van het
zaak met een buitenlandse verbinding die in casu zo be-
wettenconflict te miskennen die is neergelegd in art. 3, § 1,
tekenisvol was dat een vreemd contractenrecht van toepas-
van de wet van 14 juli 1987 houdende goedkeuring van het
sing was. Immers, zoals gezegd, hield art. 16 van de be-
verdrag inzake het recht dat van toepassing is op ver-
trokken overeenkomst van autoverhuur een rechtskeuze in
bintenissen uit overeenkomst, van het protocol en van twee
ten voordele van het Luxemburgse recht.
gemeenschappelijke verklaringen, opgemaakt te Rome op
3. Het genoemde artikel van het contract hield niet alleen
19 juni 1980, en 3, § 1, van het verdrag van Rome van 19 juni
een rechtskeuze voor Luxemburgs recht in, maar bovendien
1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen
ook een afspraak voor de bevoegdheid van de Luxemburgse
rechters. Voor mij is het niet duidelijk op welk ogenblik de
partijen van deze overeenkomst zijn afgeweken; maar een
nieuw akkoord ± om met name voor de Belgische rechtbank
te procederen ± moet er gekomen zijn, want een bevoegd-
heidsovereenkomst geeft exclusieve bevoegdheid onder het
Overwegende dat ingevolge art. 3, § 1, van de wet van
Europese bevoegdheidsverdrag, en dus waren rechters in
14 juli 1987 houdende goedkeuring van het verdrag inzake
BelgieÈ internationaal onbevoegd totdat de verwerende partij
het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit over-
instemde om zich voor de Belgische rechter te verdedigen.
eenkomst, van het protocol en van twee gemeenschappelijke
4. Qua verwijzingsregel van Belgisch internationaal pri-
verklaringen, opgemaakt te Rome op 19 juni 1980, de
vaatrecht is het Hof van Cassatie correct in het vermelden
overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen
van art. 3, § 1, van de wet van 14 juli 1987 (de wet tot
bekrachtiging van het verdrag van Rome van 19 juni 1980
RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000
met betrekking tot het nationaal recht dat op contractuele
Elementen van ons Belgisch recht en van ons rechtsgevoel
overeenkomsten van toepassing is ± zie J. Erauw, De
of maatschappelijk beleid die openbare-orde-karakter heb-
Bronnen van internationaal privaatrecht, Antwerpen, Klu-
ben voor internrechtelijke relaties, dringen zich immers niet
wer, 1997, p. 228, nr. 230). Het is immers qua Belgische wet
op wanneer een zaak met het buitenland banden heeft. Es-
dat er voor de dag waarop de betrokken overeenkomst tot
sentieel is dat de casus een relativerende kijk verdiende
stand kwam een gedetailleerde regeling van contracten-
omdat er vreemde connecties zijn, wat vreemde zeden mag
meebrengen of een ander verwachtingspatroon kan recht-
De conventie van Rome (meestal afgekort als «EVO» ±
vaardigen. Bovendien zijn zulke grensoverschrijdende zaken
Europees Verdrag Overeenkomsten-i.p.r.; zie J. Erauw, o.c.,
niet zo fundamenteel gevoelig als interne aangelegenheden,
p. 244, nr. 241) trad pas qua conventie in werking op 1 april
al was het maar omdat ze minder vaak voorkomen en omdat
1991 toen de zevende lidstaat officieel had bekrachtigd. Het
de beheersing door onze rechtsorde in termen van ons
Hof liet daarom in deze zaak de referte aan de Europese
conflictenrecht niet vereist is en dan ook niet zo strak kan
conventie achterwege en substitueerde dat voor de verwij-
zijn. De eigenlijke toepasselijkheid van vreemd recht op de
zingsregel in het derde artikel van de Belgische wet. Het
casus lijkt daarbij een voorwaarde om voor een versoepeling
parlement had namelijk met deze bekrachtigingswet van
uit hoofde van de exceptie van «Belgische inter-
1987 niet alleen het verdrag bekrachtigd, maar had ver-
nationaalprivaatrechtelijke openbare orde» in aanmerking
volgens al de verdragsbepalingen opgenomen en uit-
te komen. Immers, de exceptie betekent een «afhaken» van
gevaardigd als geldend Belgisch recht. Zodoende kon de in-
het volgens onze i.p.r.-regel toepasselijk verklaard vreemd
troductie van een goed contracten-i.p.r. in ons nationaal
recht. Het gaat dus om een selectief te gebruiken correctief
recht bespoedigd worden en hoefden wij niet te wachten op
op de verwijzingsregel, waarbij de Belgische materieelrech-
de trein van de andere lidstaten die nog moesten bekrachti-
telijke bepaling dan de plaats moet innemen van de anders
gen. Het voorbeeld voor zo een initiatief was gegeven door
toe te passen (gewraakte) regel van vreemd recht. Over deze
Duitsland en Luxemburg, die ons voor waren met de effec-
noties is het belangrijkste gezegd door J. Meeusen in Nati-
tieve introductie van dezelfde regelen. Dat waren nog eens de
onalisme en internationalisme in het internationaal privaat-
dagen. Nu is BelgieÈ herhaaldelijk zelf de laatste leerling in de
recht, Antwerpen, Intrsentia, 1997, p. 258-293 (en zie
klas bij het bekrachtigen van Europese verdragen inzake
N. Watte in R.C.J.B. 1989, 66-104). Een juiste motivering
internationaal privaatrecht. Dat Belgisch i.p.r., dat anti-
voor het toepassen van openbare orde in het internationale
cipeerde op komend Europees i.p.r., moet dus voor de con-
geval is alleen dan aanwezig wanneer gezegd wordt dat het
tracten gesloten tussen 1 januari 1988 en 31 maart 1991
ingeroepen bezwaar tegen een regel van vreemd recht de
toegepast worden. Er geldt immers een systeem van on-
uitwerking verdient van de concepten die behoren tot de
middellijke werking (art. 17 van de wet van 14 juli 1987 en
art. 17 van het EVO). Deze cassatieuitspraak die slaat op een
Het Hof van Cassatie heeft, wat dat betreft, in het ver-
contract uit 1990 zet wat dat betreft de puntjes op de i.
leden zelf de afweging gedaan van hetgeen als rechts-
5. De inhoud van de verwijzingsregel in art. 3 (van de wet
beginselen onder het concept thuishoort. Ook in dit geval
van 14 juli 1987 en) van het EVO is dat de rechtskeuze van
laat het Hof onrechtstreeks zien ± door de vernietiging,
de partijen voor de landswet die hun onderlinge overeen-
waarvoor er belang aanwezig was ± dat een strafbeding
komst moet beheersen, respect verdient (die regel gold
anders moest worden bekeken in de overeenkomst die door
overigens ook voorafgaand aan 1 januari 1988, met steun in
de huurders van de auto's zelf een «Luxemburgs» contract
de cassatierechtspraak van het Antverpia-arrest van 24 fe-
6. De rechtsgrond voor de toetsing en voor de bepaling
Wanneer er vanwege de conflictenregel vreemd recht als
van de limieten van de onderwerping aan regelen van
toepasselijk op de rechtsverhouding moet worden erkend,
vreemd recht, is voor de internationale contracten daarom
dan handelt men in strijd met de verwijzingsregel als men
niet gelegen in art. 6 B.W., maar wordt gegeven in art. 16
toepassing maakt van Belgische criteria voor het concept
van de wet van 14 juli 1987 (voor contracten vanaf 1 april
van de openbare orde. Dat zegt het Hof van Cassatie.
1991: art. 16 EVO). Daar ziet men dat het aangewezen
Het Luxemburgse recht was van toepassing, namelijk met
(vreemde) recht slechts terzijde kan worden geschoven voor
zijn suppletieve bepalingen in contractenrecht maar als lex
een «kennelijke» onverenigbaarheid met de openbare orde
contractus ook evengoed met zijn imperatieve bepalingen.
van het land van de rechter. En hoewel daar de referte gaat
Mocht de Belgische feitenrechter een schending hebben
naar de concepten die worden gebruikt in het land van de
vastgesteld van het Luxemburgse recht of van de openbare
rechter, moet de rechter motiveren dat er een voldoende
orde-bepalingen daarvan (art. 6 Lux. B.W.), dan kon er van
sterke verstoring is of dat ze dreigt te ontstaan, om die ex-
een correcte beoordeling nog sprake zijn. Maar dat deed het
Hof van Beroep niet. Het middel (zevende onderdeel) wijdt
U ziet dat het allemaal een kwestie van klemtoon is. Maar
daarover uit en stelt dat de overeenkomst niet in strijd was
het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de miskenning
met Luxemburgs recht over strafbedingen.
van de overeenkomst tussen partijen niet voldoende ge-
Het Hof van Cassatie overwoog dat het strafbeding door
motiveerd was, wellicht ook rekening houdende met het feit
de rechters, bij hun toetsing, tegen het licht van het Bel-
dat de opvattingen over de strafbedingen en hun afmeting
gische recht was gehouden. Wegens het verschil tussen de
aan de schadeomvang in BelgieÈ zelf ondertussen wat nadere
Belgische interne openbare orde en de Belgische inter-
verklaring van de zijde van rechters behoeft.
nationale openbare orde kon het Hof van Cassatie een
7. In beginsel ware een beroep op Belgisch imperatief
overtreding van de verwijzingsregel van Belgisch recht
recht ook mogelijk geweest. Ook dan was er een duidelijke
vaststellen (het vijfde onderdeel van het middel trof raak).
motivering nodig. De Belgische rechter had op grond van de
RECHTSKUNDIG WEEKBLAD 2000-2001 - nr. 17 - 23 december 2000
bepaling van art. 7, tweede lid, EVO (en de Belgische wet
het derde middel de miskenning van het wettelijk begrip
van 1987) dwingend recht van BelgieÈ kunnen toepassen en
«reclame» in de zin van art. 22 van die wet.
had daarbij naar materieelrechtelijke principes van het
De middelen bieden het Hof de gelegenheid over die twee
Belgische contractenrecht kunnen verwijzen. Dat ware mo-
begrippen uitspraak te doen. Sinds die wet in werking is
gelijk indien het Hof van Beroep effectief zou hebben ge-
getreden, heeft uw Hof immers over het begrip «verkoper»
voeld dat die regels hun gelding in alle geval rechtstreeks
slechts uitspraak kunnen doen in een arrest van 13 maart
opeisen, onafhankelijk van de internationale verwevenheid
1998, dat verder in 't kort zal worden besproken. Over het
van de casus. Ook art. 3, derde lid, EVO maakt eventueel zo
begrip «reclame» als bedoeld in art. 22 van die wet heeft het
een ingreep mogelijk, vanuit het zogenaamd «politioneel»
recht (tegenwoordig zegt men: «dwingende bepalingen») van
2. In haar eerste middel betoogt eiseres dat de appeÁl-
de contracten. Ook dat motief was niet aanwezig in de be-
rechter het begrip «verkoper» in de zin van de voornoemde
wet heeft miskend, aangezien, volgens eiseres, art. 6, 1, a),
van die wet bepaalt dat enerzijds, de dienst door de dienst-
verlenende persoon «te koop aangeboden of verkocht» moet
worden en, anderzijds, dat voor die dienstverlening een te-
genprestatie moet worden geleverd door degene aan wie de
2.1. Onder vigeur van de vorige wet van 14 juli 1971 gold
het verbod op bepaalde handelspraktijken enkel voor han-
delaars en ambachtslieden. Precies omdat rechtsleer en
rechtspraak aarzelden om een vordering tot staking tegen
verenigingen zonder winstoogmerk, publiekrechtelijke
rechtspersonen of curatoren aan te nemen, heeft de wet van
14 juli 1991 het begrip «verkoper» ingevoerd en aldus af-
stand genomen van de rechtspraak van uw Hof volgens
Advocaten: mrs. De Gryse en Nelissen Grade
welke het woord «handelaar» overeenstemt met het begrip
koopman in art. 1 W. Kh. (Cass., 1 februari 1985, R.W.,
Handelspraktijken ± 1. Verkoper ± Begrip ± Vennootschap
1984-85, 2911, met noot P. De Vroede.) De wetgever van
die informatie over geneesmiddelen verstrekt ter verwezenlij-
1991 heeft genoemd begrip «verkoper» ontleend aan de wet
king van haar maatschappelijk doel ± 2. Reclame ± Begrip ±
van 1 juli 1983 tot wijziging van de wet van 17 juli 1975 op
Mededeling waardoor het imago van de steller ervan wordt
de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemin-
gen. In dezelfde geest wilde de wetgever niet alleen de han-
delaars, ambachtslieden en andere beroepsmensen (land-
1. De rechter die vaststelt dat een naamloze vennootschap,
bouwers, tuinbouwers, veehouders, enz.) beogen die
waarvan alle daden worden vermoed daden van koophandel te
producten of diensten verkopen, maar ook de openbare
zijn, diensten verleent die erin bestaan informatie over
instellingen, de verenigingen zonder winstoogmerk en de
geneesmiddelen te verstrekken, en dat de verwezenlijking van
instellingen van openbaar nut die als zodanig een commer-
de litigieuze studie overeenstemt met het maatschappelijk doel
cieÈle, financieÈle of industrieÈle activiteit uitoefenen die pro-
van die vennootschap, beslist wettig dat die vennootschap een
ducten of diensten verkopen. (Parl. St., Senaat, nr. 947/1,
verkoper is in de zin van art. 1, 6, a) Handelspraktijkenwet.
2. Een mededeling waardoor het imago van de steller ervan
De memorie van toelichting van het wetsontwerp, zoals
wordt begunstigd of versterkt en aldus onrechtstreeks de
het op 24 en 26 februari 1987 in de Senaat is besproken,
bevordering van de verkoop van zijn producten of diensten tot
leert ons dat de wetgever een erg ruime definitie wilde ge-
doel heeft, valt onder de omschrijving van het begrip
bruiken en het toepassingsgebied van de wet wilde uit-
«reclame» in art. 22 Handelspraktijkenwet.
breiden. De parlementaire voorbereiding en vervolgens de
wet omschrijven de verkoper als «elke handelaar of am-
bachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die
producten of diensten te koop aanbieden in het kader van
Conclusie van de advocaat-generaal X. De Riemaecker
een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking
van hun statutair doel». (Hand., Senaat, zitting van 24 fe-
1. Het bestreden arrest, waarin de beslissing wordt ge-
bruari 1987, p. 1199 en 1200, en van 26 februari 1987,
wijzigd van de voorzitter van de rechtbank van koophandel
die uitspraak doet over een vordering tot staking van han-
De rechtsleer was, volgens mij terecht, van oordeel dat het
delspraktijken, heeft in substantie bevolen dat eiseres, die
gebruik van de term «verkoper» door de wetgever tot ver-
zich voordoet als een secretariaat voor medische informa-
warring leidt, aangezien die term wordt gebruikt in een be-
tieverstrekking, niet langer een bepaald aantal documenten
tekenis die helemaal anders is dan die in het Burgerlijk
± informatie plus vragenlijst ± over het geneesmiddel Prozac
Wetboek. (J.-L. Fagnart, «Le projet de loi sur les pratiques
dat door verweerster in de handel wordt gebracht, naar
du commerce et sur l'information et la protection du con-
sommateur», T.B.H., 1991, 264; zelfde auteur, «Boutiquiers
In haar eerste middel verwijt eiseres het hof van beroep de
et consommateurs: meÃme combat?, in Les pratiques du
miskenning van het wettelijk begrip «verkoper», in de zin
commerce, l'information et la protection du consommateur,
van art. 1, 6, a), Handelspraktijkenwet, en in het tweede en
To subscribe, unsubscribe or request to subscribe with a different email address, please reply to this email. To view this and previous MBA Weekly e-newsletters online, visi Heads up to Alumni: We send you this newsletter because all alumni are encouraged to get involved, attend MBA & GBSA events, take advantage of Career Services/Job opportunities, and more! Current Students: If you are not
Shougang Concord International Enterprises Company Limited Shareholders Communication Policy (Adopted on 22nd March, 2012) SHAREHOLDERS COMMUNICATION POLICY 1. PURPOSE This Policy aims to set out the provisions with the objective of ensuring that the shareholders of the Company (the “Shareholders”), are provided with ready, equal and timely access to balanced and un